In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling op 17 januari 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin een eerder vastgestelde omgangsregeling per direct werd opgeschort tot aan de terechtzitting in de lopende omgangszaak. De vader heeft verzocht deze aanwijzing vervallen te verklaren. De rechtbank heeft de kwestie voorgelegd aan de Hoge Raad, die in een prejudiciële beslissing heeft geoordeeld dat artikel 1:265f BW alleen van toepassing is op uithuisplaatsingen. Bij een ondertoezichtstelling zonder uithuisplaatsing kan de gecertificeerde instelling enkel op basis van artikel 1:265g BW de kinderrechter verzoeken om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen of te wijzigen. De gecertificeerde instelling kan dit niet met een schriftelijke aanwijzing regelen, en artikel 1:265g BW moet worden gezien als een lex specialis ten opzichte van de algemene regeling van de schriftelijke aanwijzing. De Hoge Raad heeft ook ontkend dat een gecertificeerde instelling zelfstandig een eerdere rechterlijke beschikking inzake de zorg- en opvoedingstaken kan wijzigen op basis van artikel 1:265f BW. De rechtbank heeft, in lijn met deze overwegingen, geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling vervallen moet worden verklaard. De beschikking is op 18 april 2019 openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag.