ECLI:NL:RBDHA:2019:4080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
C/09/546505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring van schriftelijke aanwijzing door gecertificeerde instelling in omgangszaak

In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling op 17 januari 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin een eerder vastgestelde omgangsregeling per direct werd opgeschort tot aan de terechtzitting in de lopende omgangszaak. De vader heeft verzocht deze aanwijzing vervallen te verklaren. De rechtbank heeft de kwestie voorgelegd aan de Hoge Raad, die in een prejudiciële beslissing heeft geoordeeld dat artikel 1:265f BW alleen van toepassing is op uithuisplaatsingen. Bij een ondertoezichtstelling zonder uithuisplaatsing kan de gecertificeerde instelling enkel op basis van artikel 1:265g BW de kinderrechter verzoeken om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen of te wijzigen. De gecertificeerde instelling kan dit niet met een schriftelijke aanwijzing regelen, en artikel 1:265g BW moet worden gezien als een lex specialis ten opzichte van de algemene regeling van de schriftelijke aanwijzing. De Hoge Raad heeft ook ontkend dat een gecertificeerde instelling zelfstandig een eerdere rechterlijke beschikking inzake de zorg- en opvoedingstaken kan wijzigen op basis van artikel 1:265f BW. De rechtbank heeft, in lijn met deze overwegingen, geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling vervallen moet worden verklaard. De beschikking is op 18 april 2019 openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Zaaksgegevens: C/09/546505 / JE RK 18-115
Datum uitspraak: 18 april 2019

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak naar aanleiding van het verzoekschrift van:
[de man] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M. van Wijk, kantoorhoudende te Honselersdijk,
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.S. Verboom, kantoorhoudende te Den Haag.
Het procesverloop
Bij beschikking van 29 maart 2018 heeft de rechtbank de Hoge Raad verzocht om bij wijze van prejudiciële beslissing de in die beschikking geformuleerde rechtsvragen te beantwoorden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
– de conclusie van 26 oktober 2018 van mr. E.B. Rank-Berenschot naar aanleiding van de prejudiciële vragen;
– de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 14 december 2018.
Op 18 maart 2019 is de zaak gecombineerd behandeld met de verzoeken in de zaken JE RK 18-65 / C/09/546071 (verdeling van de zorg- en opvoedingstaken), FA RK 19-1384 / C/09/568834 (gezag), FA RK 19-1989 / C/09/570145 (gezagsuitoefening) en JE RK 19-96 / C/09/566408 (verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling) en in welke zaken separaat is beslist.
Op de zitting zijn verschenen:
 mevrouw [A.] en de heer [B.] namens de gecertificeerde instelling;
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat voornoemd;
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat voornoemd.
De advocaat van de moeder heeft pleitaantekeningen overgelegd.
[minderjarige] is op 1 maart 2019 in raadkamer gehoord.

De verdere beoordelingWaar het in deze zaak om gaat, is de vraag of de schriftelijke aanwijzing die de gecertificeerde instelling op 17 januari 2018 aan de vader heeft gegeven in stand kan blijven. De gecertificeerde instelling heeft in die aanwijzing beslist dat de zorgregeling – zoals vastgesteld bij vonnis in kort geding van 23 november 2016 – per direct werd opgeschort tot aan de terechtzitting in de zaak met nummer C/09/546071. De vader heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren.

Partijen hebben over de reikwijdte van artikel 1:265f BW en de bevoegdheid van een gecertificeerde instelling om zelfstandig een eerdere rechterlijke beschikking inzake een zorgregeling te wijzigen eerder afwijkende standpunten ingenomen.
De Hoge Raad heeft in de prejudiciële beslissing, voor zover in dit kader relevant, het volgende overwogen. Tot 1 januari 2015 kon de rechter volgens artikel 1:263b (oud) BW, de voorloper van artikel 1:265g BW, op verzoek van Bureau Jeugdzorg (nu de gecertificeerde instelling) slechts een bestaande regeling wijzigen, maar niet zelf een regeling vaststellen. In zijn uitspraak van 25 april 2014 had de Hoge Raad kort samengevat geoordeeld dat artikel 1:263a BW (de voorloper van art. 1:265f BW, ook per 1 januari 2015 van kracht) betreffende contactbeperking door Bureau Jeugdzorg van een gezagsouder voor de duur van de uithuisplaatsing ook van toepassing is als geen sprake is van een uithuisplaatsing, maar van hoofdverblijf bij een gezagsouder. De Hoge Raad is van oordeel dat zijn uitspraak uit 2014 niet van toepassing is op het huidige artikel 1:265f BW. Artikel 1:265f BW geldt alleen voor uithuisplaatsingen. Als alleen sprake is van een ondertoezichtstelling (zonder uithuisplaatsing), kan de gecertificeerde instelling (enkel) op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW de kinderrechter verzoeken voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen (of te wijzigen). De gecertificeerde instelling kan dat niet met een schriftelijke aanwijzing regelen. Artikel 1:265g BW moet worden beschouwd als een lex specialis ten opzichte van de algemene regeling van de schriftelijke aanwijzing. Verder beantwoordt de Hoge Raad de vraag of een gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:265f BW zelfstandig een eerdere rechterlijke beschikking inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of omgang kan wijzigen, ontkennend. In alle gevallen dient de weg van artikel 1:265g BW te worden bewandeld. De gecertificeerde instelling kan ook niet zelfstandig een tijdelijke maatregel treffen.
Partijen hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In lijn met voornoemde overwegingen van de Hoge Raad, is de rechtbank van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling van 17 januari 2018 niet in stand kan blijven en vervallen moet worden verklaard zodat als volgt wordt beslist.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing d.d. 17 januari 2018 vervallen.
Deze beschikking is in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 18 april 2019 door
mr. drs. J.E.M.G van Wezel, mr. M.F. Baaij en mr. P.J. Schreuder, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.