ECLI:NL:RBDHA:2019:4073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
NL19.6933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse homoseksueel wegens kennelijke ongegrondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Iraanse man die homoseksueel is. De eiser, die in 1982 is geboren, heeft eerder in Duitsland een asielaanvraag ingediend, maar heeft in Nederland opnieuw asiel aangevraagd op basis van zijn seksuele geaardheid. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 18 april 2019, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser problemen heeft gehad in Iran vanwege zijn homoseksualiteit, maar dat de Staatssecretaris de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig achtte. De rechtbank concludeerde dat de eiser inconsistent en vaag was in zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid en de problemen die hij in Iran zou ondervinden. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser konden onderbouwen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6933

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Biçer).

ProcesverloopBij besluit van 22 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6934, plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was T. Mehrian als tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982.
Eiser heeft in 2009 een asielaanvraag ingediend in Duitsland. Hij is daar naar eigen verklaring tot 2013 gebleven. Destijds heeft hij aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen had in Iran omdat hij was opgepakt vanwege dronkenschap en het samenzijn met een meisje. Op 25 september 2018 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij problemen heeft gekregen nadat hij werd betrapt toen hij seks had met [A]. De vader van [A] zou hierna aangifte hebben gedaan tegen eiser, waardoor hij niet terug kan naar Iran omdat hij vreest voor vervolging en de doodstraf.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 de homoseksuele geaardheid;
 problemen vanwege homoseksuele geaardheid.
Eiser heeft een echt bevonden Iraans paspoort overgelegd, met daarin een vals bevonden Zweeds visum. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser wel geloofwaardig geacht. De homoseksuele geaardheid en de daaruit voortkomende problemen zijn door verweerder echter niet geloofwaardig bevonden.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder na het aanvullende gehoor van 16 januari 2019 een nieuw voornemen dan wel een aanvullend voornemen had moeten uitbrengen. Sommige feiten zijn voor het eerst bij het aanvullende gehoor bekend geworden en als aanvulling op eerdere overwegingen aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd. Op grond van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) had eiser in de gelegenheid gesteld moeten worden om een aanvullende zienswijze in de dienen.
Voorts heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser in Duitsland geen melding heeft gemaakt over zijn seksuele geaardheid en dat eiser niet consistent en plausibel heeft verklaard over zijn geaardheid en de problemen hierdoor. Verweerder is er tevens ten onrechte aan voorbij gegaan dat eiser maar een beperkt begripsniveau heeft. Dit is iets anders dan een medisch mankement en het is dan ook niet vreemd dat het FMMU-advies hier niets over zegt. Verweerder had er dan ook rekening mee moeten houden dat eiser zelf niet begreep wat er met hem gebeurde, waardoor hij er ook niet haarfijn over kan verklaren.
Ten aanzien van de kennelijke ongegrondheid van de afwijzing heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de verklaringen niet als gewoon onaannemelijk of ongeloofwaardig worden gekwalificeerd, maar als kennelijk ongegrond. Van evident wisselend en tegenstrijdige verklaringen is namelijk geen sprake.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
In artikel 3.119 van het Vb 2000 staat dat, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden bekend worden (a), of reeds bekend waren maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen (b), die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling wordt meegedeeld en hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. De procedurele zorgvuldigheidseis die in dit artikel is neergelegd maakt dat de vreemdeling in het besluit niet kan worden overvallen door nieuwe feiten of door een nieuwe weging of beoordeling, die van aanmerkelijk belang zijn, zonder dat hij, voordat dat besluit is genomen, daarop heeft kunnen reageren.
5.2
Verweerder heeft gesteld dat eiser zorgvuldigheidshalve aanvullend is gehoord en dat de inhoud van het rapport van dit gehoor en de daarop volgende correcties en aanvullingen geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen omtrent de gestelde seksuele geaardheid van eiser en de daaruit volgende problemen dan in het voornemen is gedaan. De rechtbank is net als verweerder van oordeel dat het bestreden besluit vooral op het eerste en nader gehoor is gebaseerd. Uit het rapport aanvullend gehoor blijkt dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen en ter zitting is door de gemachtigde van eiser niets nieuws naar voren gebracht. Hierdoor is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3
De rechtbank overweegt dat aangezien eiser in 2009 in Duitsland asiel heeft aangevraagd en destijds niet kenbaar heeft gemaakt dat hij homoseksueel is en vanwege zijn geaardheid gevaar loopt in Iran, dit verweerder twijfel heeft mogen geven aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen van eiser ten aanzien van zijn geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft wisselend verklaard over het moment waarop hij zich bewust zou zijn geworden van zijn homoseksuele oriëntatie. Zo heeft hij verklaard dat hij op 23-jarige leeftijd, na seks met zijn neef, zich ervan bewust werd, maar ook dat hij op 18 a 19-jarige leeftijd gevoelens voor mannen had en dat hij zelfs al op 16 a 17-jarige leeftijd zich ervan bewust was dat hij op mannen viel. Verder heeft eiser zijn gestelde relatie met [A] niet aannemelijk gemaakt doordat hij vaag en summier heeft verklaard over de relatie. Eiser heeft verklaard dat hij met [A] vijf jaar een serieuze relatie had, maar kan niet veel vertellen over eiser, bijvoorbeeld waarover zij samen spraken of wat de geboortedatum is van [A].
5.4
Daarbij is er geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het beperkte begripsniveau van eiser. Bij de gehoren is niet zozeer ingestoken op het bewustwordingsproces, maar meer op feitelijkheden. Eiser kan verder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verweerder met de overwegingen op de verschillende onderdelen niet voldoende heeft gemotiveerd dat de homoseksualiteit ongeloofwaardig is. Juist op grond van de vage, summiere en wisselende verklaringen op de verschillende onderdelen heeft verweerder de gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig mogen achten.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
5.5
Aangezien verweerder de geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden, zijn ook de problemen door zijn geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder de betrapping door de vader van [A] toen eiser seks met [A] had ongeloofwaardig kunnen achten, nu eiser daarover wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij verklaard te zijn weggerend naar zijn huis en vervolgens dat hij een taxi heeft genomen naar zijn huis. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat niet aannemelijk is dat de vader van [A] daadwerkelijk aangifte heeft gedaan tegen eiser. Eiser heeft verklaard dat hij alleen van zijn moeder heeft gehoord dat de vader van plan is om aangifte te doen, maar hij heeft geen contact met andere mensen in Iran en weet dus niet zeker of er aangifte tegen hem is gedaan. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat het niet aannemelijk is dat de vader van [A] aangifte doet, omdat hij hiermee zichzelf en zijn familie in een kwaad daglicht zet bij de Iraanse overheid. De problemen vanwege eisers geaardheid zijn terecht ongeloofwaardig geacht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier, op 23 april 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.