ECLI:NL:RBDHA:2019:404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
NL18.23361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser. De eiser had aangevoerd dat hij problemen ondervond van zijn stiefvader en dat hij in Algerije niet veilig zou zijn. De rechtbank erkende dat het asielrelaas van de eiser geloofwaardig was, maar concludeerde dat hij niet had aangetoond dat Algerije voor hem niet veilig was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij bescherming van de autoriteiten in Algerije nodig had en dat zijn beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23361

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.23362, plaatsgevonden op 10 januari 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande berichtgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Eiser heeft op 26 november 2018 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van zijn stiefvader zijn moeder niet mocht bezoeken en bij hen mocht overnachten. Eiser stelt dat hij werd mishandeld en bedreigd door zijn stiefvader als hij bij zijn moeder langskwam. De stiefvader zou ook zijn broers op eiser hebben afgestuurd om hem te bedreigen en te mishandelen. De mishandelingen en bedreigingen van zijn stiefvader en zijn broers zijn ongeveer in het jaar 2000 begonnen.
3. Verweerder acht het asielrelaas van eiser geloofwaardig, maar heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Algerije een veilig land van herkomst is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem haar verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt, indien zich problemen voordoen in Algerije, dat het voor hem niet mogelijk is om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert daartoe aan dat hij in Algerije verschillende problemen heeft ondervonden. Hij werd mishandeld en bedreigd door zijn stiefvader. Eiser heeft meerdere keren aangifte gedaan tegen zijn stiefvader en de broers van de stiefvader, maar daar werd niets mee gedaan. Ook is eiser door de autoriteiten niet geholpen bij het vinden van scholing en werk. Eiser is anders dan verweerder van mening dat hij voldoende heeft geprobeerd om bescherming van de autoriteiten te krijgen. Bij terugkeer naar Algerije loopt eiser een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel
3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder stelt eiser dat Algerije geen veilig land van herkomst is en verwijst daarbij naar het artikel ‘De autoritaire leiders van Algerije en Marokko zijn bijzonder kwetsbaar’ van Jonathan Holslag van 15 mei 2018. Daarnaast kan op basis van het Ambtsbericht Algerije dat dateert van 2005 geen zorgvuldige beslissing worden genomen. Tot slot is eiser het niet eens met het opgelegde inreisverbod, omdat hij daardoor geen kennissen meer in Nederland kan bezoeken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder Algerije niet ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangewezen. In zijn uitspraak van 8 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst kan standhouden (ECLI:NL:RVS:2017:630). Uit de herbeoordeling van de situatie in onder meer Algerije, waarvan de uitkomsten in een bijlage bij een brief van 11 juni 2018 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn verzonden, volgt dat geen sprake is van een (aanmerkelijke) achteruitgang op de door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gehanteerde criteria, zodat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst wordt voortgezet. Voor een aantal groepen wordt Algerije niet als veilig land van herkomst aangemerkt. Niet in geschil is dat eiser niet tot één van deze groepen behoort.
Stukken van voor 11 juni 2018 zijn meegenomen in de herbeoordeling, waardoor het beroep van eiser op het artikel van Jonathan Holslag niet kan slagen, nog daargelaten dat in het artikel geen bronnen zijn genoemd.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem gelet op zijn specifieke individuele omstandigheden niet veilig is. Eiser heeft verklaard dat hij meerdere aangiftes heeft gedaan tegen zijn stiefvader en diens broers. Eiser kreeg elke keer een bewijs van aangifte, maar gooide deze naar eigen zeggen weg, omdat hij wist dat de politie niks zou doen. Eiser heeft nooit bescherming gevraagd aan andere of hogere autoriteiten tegen de problemen die deel uitmaken van zijn geloofwaardig geachte asielrelaas. Niet is gebleken dat de Algerijnse (hogere) autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden.
6. De beroepsgrond van eiser dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat zijn gemachtigde het bestreden besluit niet tijdig toegestuurd heeft gekregen, slaagt niet. Anders dan eiser stelt is het bestreden besluit op 4 december 2018 per faxbericht naar zijn gemachtigde gestuurd, waarvan een bevestiging in het dossier zit. Daarnaast heeft de gemachtigde tijdig beroep ingesteld, waardoor niet valt in te zien hoe eiser in zijn belangen is geschaad.
7. Op grond van hetgeen onder punt 5.1 en 5.2 is overwogen concludeert de rechtbank dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen in artikel 66a, eerste lid, onder a, Vw is bepaald, volgt de rechtbank eiser niet in het standpunt dat hem ten onrechte een inreisverbod is uitgevaardigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.