ECLI:NL:RBDHA:2019:4009
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Griekenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een stateloze persoon uit Griekenland, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 1 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit Eurodac bleek dat de eiser al op 14 februari 2018 internationale bescherming in Griekenland had gekregen. De eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet kon terugkeren naar Griekenland vanwege de onveilige situatie en het gebrek aan bescherming door de Griekse autoriteiten.
Tijdens de zitting op 26 maart 2019 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser en de verweerder gehoord. De eiser stelde dat hij bewijsnood had, omdat zijn identiteitsdocumenten waren gestolen en hij geen aangifte had kunnen doen. Hij voerde aan dat de Griekse autoriteiten niet in staat waren om hem te helpen en dat Griekenland zich niet aan de internationale verdragen hield. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat er in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland kon worden uitgegaan, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de aanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.