ECLI:NL:RBDHA:2019:3971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
C/09/566643 / JE RK 19-129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 maart 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van zes minderjarigen. De minderjarigen verblijven bij hun grootouders, die tevens pleegouders zijn, en de moeder woont sinds oktober 2018 ook bij hen. De kinderrechter oordeelt dat er feitelijk geen sprake meer is van een uithuisplaatsing, aangezien de moeder de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen. De kinderrechter wijst erop dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet kan dienen om een pleegzorgvergoeding af te dwingen en dat de financiële problemen van de moeder niet als redengevend kunnen worden beschouwd voor het verlengen van de machtiging.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen psychische problemen vertonen door hun belaste verleden en dat er zorgen zijn over hun emotionele ontwikkeling. De school heeft signalen van internaliserend en externaliserend gedrag geuit. De kinderrechter concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de hulp en begeleiding voor de moeder en de minderjarigen te waarborgen. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling voor de duur van elf maanden, maar wijst het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af, omdat de juridische vereisten daarvoor niet meer zijn vervuld.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/566643 / JE RK 19-129, C/09/568884 / JE RK 19-465
C/09/566644 / JE RK 19-130, C/09/568887 / JE RK 19-466
C/09/566645 / JE RK 19-131, C/09/568894 / JE RK 19-468
Datum uitspraak: 21 maart 2019

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling
Afwijzing verzoek verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van de op 14 januari 2019 en 21 februari 2019 ingekomen verzoeken van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2008 te
’ [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2009 te ’ [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 3]
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedag 4] 2011 te ’ [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
- [minderjarige 5]geboren op [geboortedag 5] 2012 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 5] .
- [minderjarige 6]geboren op [geboortedag 6] 2013 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 6] ,
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. van der Heide-Boertien te ’s-Gravenhage.

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de pleegvader,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
Als informant wordt aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad.

Het procesverloop

Gelet op het feit dat bij beschikking van 9 juli 2018 voor recht is verklaard dat de vader van [minderjarige 3] [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] van rechtswege in zijn ouderlijk gezag is geschorst, is hij in onderhavige procedure geen belanghebbende. Nu om die reden de belanghebbenden in de verzoeken voor alle minderjarigen hetzelfde zijn, zijn de zaken samengevoegd in één beschikking. Indien het ouderlijk gezag van de vader van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] zou herleven, dient hij wederom als belanghebbende te worden aangemerkt in eventuele volgende procedures.
Bij beschikking van 1 maart 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd van 8 maart 2019 tot 8 april 2019 en is het verzoek aangehouden voor het overige.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 1 maart 2019.
Op 21 maart 2019 is de zaak ter zitting behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [A.] en mevrouw [B.] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de pleegmoeder;
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad.
[minderjarige 6] is op 21 maart 2019 in raadkamer gehoord.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de pleegvader.

Feiten

- De vader van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] is in zijn ouderlijk gezag geschorst.
- De moeder is belast met het (eenhoofdig) gezag over de minderjarigen.
- De minderjarigen verblijven bij de pleegouders, bij wie de moeder ook sinds oktober 2018 verblijft.

Verzoek en verweer

Het resterende deel van het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van elf maanden, alsmede tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
Sinds oktober 2018 verblijft de moeder volledig in de woning van haar ouders, zijnde de pleegouders. Zij geeft de zorg voor de minderjarigen op een goede manier vorm. De ondersteuning van de gecertificeerde instelling in het kader van een ondertoezichtstelling is hierin wenselijk. De minderjarigen hebben een traumatisch verleden, waardoor er zorgen zijn over hun emotionele ontwikkeling. De school observeert internaliserend en externaliserend gedrag en heeft hierover haar zorgen geuit. Er is ook sprake van hechtingsproblematiek. De begeleiding en behandeling van de moeder om hiermee om te kunnen gaan bevindt zich in de beginfase. Naar aanleiding van de toetsing van de Raad over een eventuele beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft de gecertificeerde instelling eveneens een verlenging van die maatregel verzocht. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de woning van de pleegouders slechts een tijdelijke oplossing is. Vanwege de recente ontwikkelingen met betrekking tot de gezondheid en beschikbaarheid van de pleegouders en het feit dat de pleegzorginstantie recentelijk heeft aangegeven de vergoeding voor de pleegzorgplaatsing te zullen stopzetten, is de stabiliteit die leek te bestaan weggevallen. De financiële problematiek van de moeder kan niet op korte termijn worden opgelost. De acute veiligheid van de minderjarigen komt in het geding, zodra zij de woning van de pleegouders moeten verlaten zonder een geschikt alternatief. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is daarom noodzakelijk.
De moeder heeft ingestemd met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
De advocaat van de moeder heeft namens haar wel verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en heeft bepleit dit verzoek af te wijzen dan wel aan te houden totdat er helderheid is over het financiële aspect. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De huidige woonsituatie is feitelijk geen uithuisplaatsing meer. De moeder heeft sinds oktober 2018 de volledige zorg over de minderjarigen op zich genomen en verblijft met hen in het huis van haar ouders. Aan de juridische vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing is daarom niet voldaan. Vanwege vertragende factoren heeft de moeder tot op heden nog geen geschikte eigen woning gevonden, waar zij met haar kinderen kan wonen, maar dit zal op korte termijn moeten lukken. Voor wat betreft de financiële knelpunten moeten andere opties grondig worden onderzocht. Het afdwingen van een pleegzorgvergoeding middels een machtiging tot uithuisplaatsing is niet de juiste oplossing.
De pleegmoeder heeft ingestemd met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft zij aangegeven dat, hoe graag zij ook wil, de huidige situatie niet langer houdbaar is. De minderjarigen verblijven samen met de moeder in het huis van de pleegouders. Het huis zal binnenkort moeten worden verkocht. Vanwege de ziekte van de pleegvader en het feit dat de pleegmoeder de zorg voor hem op zich neemt, kunnen zij de moeder en de minderjarigen niet langer ondersteunen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De minderjarigen kampen met psychische problematiek vanwege hun belaste verleden. Er zijn zorgen over hun emotionele ontwikkeling en hechtingsproblematiek. De school heeft zorgen geuit over internaliserend en externaliserend gedrag. De kinderrechter ziet hierin concrete, ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarigen. Daarnaast is de stabiliteit voor de minderjarigen weggevallen vanwege de verandering in de situatie bij de pleegouders. De kinderrechter ziet ook hierin een concrete, ernstige ontwikkelings-bedreiging. Er is hulp en begeleiding nodig voor de moeder, die alleenstaand is en de complexe zorg voor zes minderjarigen op zich neemt. De gecertificeerde instelling neemt de regie op zich voor wat betreft de behandeling van de minderjarigen, de hulp voor de moeder en de praktische en feitelijke problemen rondom huisvesting en financiën. Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterende duur van elf maanden is daarom noodzakelijk.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Er is feitelijk geen sprake meer van een uithuisplaatsing, nu de moeder met de minderjarigen verblijft bij de pleegouders. Zij heeft sinds oktober 2018 de volledige zorg over de kinderen weer op zich genomen vanwege het wegvallen van de beschikbaarheid van de pleegouders. Een machtiging is daarom niet (meer) noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Weliswaar zou toewijzing van het verzoek eventueel kunnen leiden tot een hernieuwde pleegzorgvergoeding, maar de machtiging tot uithuisplaatsing leent zich niet voor dit doel. De financiële problematiek van de moeder kan niet redengevend zijn voor het verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg zal daarom worden afgewezen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] van 8 april 2019 tot 8 maart 2020 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging [minderjarige 6] , [minderjarige 6] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019 door mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 april 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.