ECLI:NL:RBDHA:2019:3928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
AWB 18/7026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van een huwelijk gesloten in Syrië en de gevolgen voor de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, die door de Staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat er ten tijde van de binnenkomst van de referent in Nederland geen rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en referent bestond. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat het huwelijk, dat in 2012 in Syrië was gesloten en in 2017 door een sharia-rechtbank was bekrachtigd, rechtsgeldig was.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er geen rechtsgeldig huwelijk was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving, waaronder artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat het huwelijk, dat door de sharia-rechtbank was bekrachtigd, met terugwerkende kracht als rechtsgeldig moest worden erkend. De rechtbank verwierp ook het standpunt van de Staatssecretaris dat er geen bewijs was van registratie van het huwelijk in de registers van de burgerlijke stand in Syrië.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7026

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1994, van Syrische nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Coenen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [A] (referent) van 11 oktober 2017, tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres in het kader van nareis asiel, afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2019. Referent en de gemachtigde van eiseres zijn verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres en referent zijn op [trouwdatum] 2012 op traditionele wijze gehuwd in Syrië. Referent is op 5 mei 2017 Nederland ingereisd. Aan hem is op 4 augustus 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Hij heeft op 11 oktober 2017 een mvv-aanvraag voor eiseres ingediend. Op 22 oktober 2017 heeft een sharia-rechtbank in Syrië het huwelijk tussen eiseres en referent bekrachtigd, met de vermelding van [trouwdatum] 2012 als huwelijksdatum.
2. Verweerder heeft aanvraag tot het verlenen van een mvv voor eiseres afgewezen, omdat op het moment van inreis van referent nog geen sprake was van een wettig huwelijk tussen hem en eiseres. Het moment van inreis van referent moet volgens verweerder als peilmoment worden gehanteerd. Aan een latere wettige bekrachtiging van het huwelijk komt volgens verweerder geen terugwerkende kracht toe.
Omdat volgens verweerder ten tijde van binnenkomst van referent in Nederland geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk, heeft verweerder de aanvraag getoetst aan het beleid voor partnerschap. In dat kader heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een exclusieve en duurzame relatie tussen eiseres en referent.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen referent en eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt. Zij overweegt daartoe het volgende.
5. Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de echtgenoot van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de vreemdeling behoorde tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
6. Uit deze bepaling volgt dat sprake moet zijn van een geldig huwelijk ten tijde van de binnenkomst van de vreemdeling, referent, in Nederland.
7. Op grond van artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk als rechtsgeldig erkend, indien dit huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden aldaar rechtsgeldig is.
8. In het ‘Thematische ambtsbericht documenten in Syrië’ van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 oktober 2017 (het Thematisch ambtsbericht) staat in paragraaf 3.3.1. het volgende: “Voor de Syrische autoriteiten geldt de datum die de shariarechtbank bepaalt als de officiële huwelijksdatum. De sharia-rechtbank neemt hiertoe meestal de datum over van het religieuze (traditionele) huwelijk, op basis van het religieuze huwelijkscontract.”
9. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 29 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3515) overwogen dat uit de hiervoor weergegeven passage van het Thematisch ambtsbericht volgt, dat een in Syrië gesloten religieus huwelijk dat is voltrokken of bekrachtigd door een sharia-rechtbank, in Syrië in beginsel rechtsgeldig is. Aangezien volgens het Thematisch ambtsbericht voor de Syrische autoriteiten de datum geldt die de sharia-rechtbank bepaalt als officiële huwelijksdatum, moet ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van het BW in beginsel van de rechtsgeldigheid van het desbetreffende huwelijk vanaf die datum worden uitgegaan.
10. Door referent is een huwelijksakte met vertaling overgelegd, afkomstig van de afdeling Burgerzaken van het Syrische Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarin staat dat tussen referent en eiseres op [trouwdatum] 2012 een huwelijk is gesloten. Daarnaast heeft referent de uitspraak van de sharia-rechtbank met vertaling van 22 oktober 2017 verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil dat deze documenten door Bureau Documenten echt zijn bevonden. Ook is niet in geschil dat uit de door referent overgelegde documenten volgt dat door de sharia-rechtbank is bekrachtigd dat het huwelijk van eiseres en referent heeft plaatsgevonden op [trouwdatum] 2012. Nu deze datum door de Syrische autoriteiten als officiële huwelijksdatum wordt aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat per [trouwdatum] 2012 het vermoeden van rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen eiseres en referent kan worden aangenomen.
11. Het standpunt van verweerder dat het naar Nederlands internationaal privaatrecht niet mogelijk is de rechtsgeldigheid van een huwelijk met terugwerkende kracht vast te stellen, vindt geen steun in het recht. De rechtbank verwerpt dit standpunt dan ook. Ook verwerpt de rechtbank het standpunt van verweerder dat door eiseres niet is aangetoond dat het huwelijk is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand in Syrië en dat het daarom niet als rechtsgeldig kan worden aangemerkt. Niet duidelijk is waarop verweerder dit standpunt baseert, nu door referent een akte van inschrijving van het huwelijk is verstrekt.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft aangevoerd om het vermoeden dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk te kunnen ontkrachten. Over de verschillende data in de verstrekte documenten is ter zitting uitleg gegeven door de tolk van referent. Zij heeft -kort gezegd- toegelicht dat de verschillende data zien op verschillende momenten en dat de data niet met elkaar in strijd zijn. De rechtbank acht deze uitleg aannemelijk. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van verweerder dat de onduidelijkheid over de data in de documenten afbreuk doet aan het vermoeden van rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen referent en eiseres.
Ook de stelling van verweerder dat sprake is van tegenstrijdigheden in de verklaringen over de invulling van de relatie van referent en eiseres, kan geen afbreuk doen aan het vermoeden van de rechtsgeldigheid van het huwelijk. Nu het vermoeden van rechtsgeldigheid van het huwelijk volgt uit de overgelegde documenten, zijn verklaringen over de invulling van de relatie tussen referent en eiseres niet meer relevant. Afgezien daarvan kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn standpunt dat de verklaring dat referent en eiseres elkaar weinig zagen een tegenstrijdigheid bevat. Referent heeft hiervoor als reden gegeven dat eiseres niet alleen mocht reizen en dat sprake was van een gebrek aan financiële middelen. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk.
13. Gelet op het voorgaande diende verweerder er ten tijde van het bestreden besluit vanuit te gaan dat er met ingang van [trouwdatum] 2012 sprake was van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk tussen referent en eiseres. Daarom is het subsidiaire standpunt van verweerder dat er tussen eiseres en referent geen sprake was van een exclusieve en duurzame relatie niet langer relevant. De rechtbank zal deze stelling dan ook niet bespreken.
14. De conclusie is dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet vanwege de aard van het geconstateerde gebrek geen aanleiding om toepassing te geven aan de bestuurlijke lus of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar van eiseres moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat
verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eisers neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.