ECLI:NL:RBDHA:2019:3915
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asielverzoeken ingediend in Hongarije en Duitsland, en de Duitse autoriteiten hadden ingestemd met de terugname van eiser.
De rechtbank overwoog dat de stelling van eiser dat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag niet kon worden gevolgd, vooral omdat prejudiciële vragen van de Raad van State door het Hof van Justitie van de Europese Unie waren beantwoord. De rechtbank concludeerde dat Duitsland de asielaanvraag van eiser in behandeling had genomen en dat er een afwijzende beslissing was gegeven. Eiser had niet aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen, en de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste.
Verder oordeelde de rechtbank dat verweerder in redelijkheid geen gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser in Nederland te behandelen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd van een ernstige medische situatie die een uitzondering op de Dublinverordening zou rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.