ECLI:NL:RBDHA:2019:3909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
NL19.6742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij gedeserteerd is en bang is voor een gevangenisstraf bij terugkeer naar Marokko. Hij stelde dat zijn ouders hem gedwongen hebben om stage te lopen bij de marechaussee en dat hij tijdens een verlof naar Turkije is vertrokken. De rechtbank heeft het asielrelaas van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van eiser niet voldoende zijn om aan te tonen dat Marokko in zijn persoonlijke geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen acute vluchtsituatie was en dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het inreisverbod bevestigd, en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).

ProcesverloopBij besluit van 22 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens wordt een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6743, plaatsgevonden op 11 april 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag aangevoerd dat zijn ouders hem hebben gedwongen om stage te lopen bij de marechaussee. Eiser wilde dit niet meer en is tijdens een tiendaags verlof naar Turkije vertrokken. Omdat hij gedeserteerd is, is eiser bang om bij terugkomst in Marokko naar de gevangenis te worden gestuurd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 gestelde stage bij de marechaussee en desertie.
Verweerder twijfelt over eisers identiteit en herkomst nu hij geen identificerende documenten heeft overgelegd ter onderbouwing ervan. Gelet het taalprofiel van eiser wordt wel aannemelijk bevonden dat hij de Marokkaanse nationaliteit bezit. Eiser wordt door verweerder niet gevolgd in zijn verklaringen omtrent de gestelde stage en desertie.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat het element identiteit, nationaliteit en herkomst niet ter discussie staat. Eiser is in de zienswijze uitgebreid ingegaan op het ontbreken van identiteitsdocumenten, namelijk dat er sprake was van een vluchtsituatie, dat het leger documenten heeft ingenomen en dat documenten tijdens zijn reis zijn kwijtgeraakt. Het ontbreken van documenten kan eiser daarom niet worden toegerekend. Verder wordt door verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet nader motiveert wat hij bedoelt met een ‘traditioneel gezin’ en dat hij vaag en summier zou hebben verklaard over zijn werkzaamheden bij de marechaussee. Eiser heeft juist wel nader verklaard waarom hij uit een ‘traditioneel gezin’ komt en hieruit volgt ook duidelijk dat hij niet in durfde te gaan tegen zijn ouders. Door te deserteren kon hij tegen de wil van zijn ouders ingaan, omdat hij deze in het buitenland niet meer onder ogen hoefde te komen. Met betrekking tot zijn werkzaamheden bij de marechaussee heeft eiser duidelijk verklaard. Als verweerder meer wilde weten had hij door moeten vragen.
Gezien de geloofwaardige verklaringen over de desertie is het reëel dat eiser bij terugkomst een lange gevangenisstraf wacht. De omstandigheden in detentie zijn humaan en marteling komt herhaald voor. Hierdoor komt eiser is aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Het inreisverbod dient dan ook opgeheven te worden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat verweerder in het voornemen voldoende heeft gemotiveerd dat Marokko een veilig land van herkomst is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 1 februari 2017, 201607902/1/V2, geoordeeld dat verweerder Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Verweerder stelt in het bestreden besluit dan ook terecht dat in Marokko in zijn algemeenheid geen sprake is van vervolging dan wel schending van artikel 3 EVRM, dat de wet- en regelgeving in zijn algemeenheid voldoet en dat er doorgaans de nodige mogelijkheden bestaan voor burgers om tegen schendingen in rechte op te komen. De presumptie van veilig land van herkomst kan echter niet worden gehandhaafd wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn persoonlijke geval niet als veilig land kan worden beschouwd.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen er niet toe leiden dat in zijn geval Marokko niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat, nu er geen sprake was van een acute vluchtsituatie, eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen, bijvoorbeeld door bewijs van salarisbetalingen of een contract te overleggen. Daarnaast heeft eiser verklaard nog contact te hebben met zijn moeder, waardoor eiser ook via zijn moeder in het bezit kon komen van originele documenten. Tevens heeft verweerder de verklaringen van eiser met betrekking tot de stage bij de marechaussee en desertie niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht aangezien hij hierover algemeen en summier heeft verklaard. Met betrekking tot de stage wordt door verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser er niet in is geslaagd te motiveren waarom hij als meerderjarige door zijn ouders kon worden gedwongen tot de stage, aangezien eiser enkel stelt dat de wil van zijn ouders wet was en dat hij vreesde om verstoten te worden, maar uit zijn verklaringen blijkt niet dat hij verstoten is terwijl hij tegen de wil van de ouders gehandeld zou hebben. De verklaringen van eiser over de stage en de bijbehorende werkzaamheden zijn door verweerder terecht aangemerkt als algemeen en summier. Eiser heeft enkel verklaard dat hij moest leren, waken en schieten. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Gezien hij universitair geschoold is en tijdens het gehoor meerdere malen gevraagd is naar de werkzaamheden, mocht verweerder gedetailleerdere verklaringen van eiser verwachten. Aangezien verweerder de gestelde stage en desertie niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, wordt de vrees voor gevangenisstraf ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarnaast is ter zitting door de gemachtigde van verweerder gesteld dat, als gevangenisstraf wel in de rede zou liggen, deze niet disproportioneel of wezenlijk anders dan in Nederland zou zijn.
4.3
Gezien het bovenstaande bestaat er geen rechtsgronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel als genoemd in artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.4
Ten aanzien van hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen het inreisverbod overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 gehouden is een inreisverbod uit te vaardigen, aangezien eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. De duur van het inreisverbod van twee jaar volgt uit artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verweerder voert in dit verband beleid dat is neergelegd in paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Op grond van dit beleid vaardigt verweerder een inreisverbod uit voor de maximale duur als genoemd in artikel 6.5a van het Vb 2000. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder gehouden was hiervan af te wijken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier, op 18 april 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.