ECLI:NL:RBDHA:2019:3862
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wegens termijnoverschrijding
Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had afgewezen. De eiser, die stelt de Iraanse nationaliteit te hebben, had op 17 augustus 2017 een aanvraag ingediend, maar deze was op 19 december 2017 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond, omdat de aanvraag niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden was ingediend. Tijdens de zitting op 27 maart 2019 was de eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de eiser ondanks de termijnoverschrijding toch in aanmerking zou moeten komen voor een mvv. De eiser voerde aan dat de driemaandentermijn niet in redelijkheid aan hem kon worden tegengeworpen, verwijzend naar een rapport van de UNHCR. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht de termijnoverschrijding aan de eiser had tegengeworpen. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was, omdat de aanvraag bijna een maand na afloop van de termijn was ontvangen en er geen bijzondere omstandigheden waren die de referente ervan weerhielden om op tijd een aanvraag in te dienen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 april 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.