ECLI:NL:RBDHA:2019:3843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielverzoek op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familieband

Op 15 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak AWB 18/7959. Eiseres, een Eritrese vrouw, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis op 3 oktober 2018 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en de familierechtelijke band met haar referent, haar echtgenoot. Eiseres heeft eerder een aanvraag ingediend die op 23 mei 2016 was afgewezen, en na een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 mei 2018, is het bestreden besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke band niet aannemelijk zijn gemaakt. Eiseres heeft geen substantieel bewijs geleverd, en de enkele verklaring dat zij nooit een identificerend document heeft gehad, is onvoldoende. De rechtbank verwijst naar de Vreemdelingencirculaire 2000, die stelt dat de vreemdeling zijn identiteit en familierelatie moet onderbouwen met officiële documenten. Eiseres heeft ook een kerkelijke huwelijksakte overgelegd, maar omdat zij haar identiteit niet heeft aangetoond, kan deze akte niet worden beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/7959
V-nummer: 280.7021.616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiseres
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 oktober 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend op 19 maart 2019, 20 maart 2019 en 25 maart 2019.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] , referent. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 24 augustus 2015 heeft referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, namens haar een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Op 23 mei 2016 is deze aanvraag afgewezen. Eiseres is in bezwaar en vervolgens in beroep gegaan tegen de daaropvolgende afwijzingen. Op 30 mei 2017 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 16 mei 2018 de uitspraak van de rechtbank en het onderliggende besluit vernietigd. Hierop volgde het bestreden besluit.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe gemotiveerd dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke band tussen eiseres en referent niet aannemelijk zijn gemaakt.
3. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zijn gestelde identiteit en familierelatie met de referent aannemelijk te maken. De vreemdeling dient dit te doen door met een grensoverschrijdings- of een ander officieel document zijn identiteit aan te tonen. Daarnaast dient de vreemdeling met documenten de familierechtelijke relatie tussen hem en de referent te onderbouwen. Indien de vreemdeling kan onderbouwen dat het ontbreken van documenten niet aan hem kan worden toegerekend, is er sprake van bewijsnood. In dat geval kan verweerder besluiten om nader onderzoek te doen.
5. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken [1] . Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder naast officiële identificerende bewijsmiddelen, ook andere documenten bij zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Indien deze bewijsmiddelen substantieel bewijs leveren voor de identiteit van de vreemdeling en/of zijn familieband met referent, kunnen deze stukken aanleiding vormen voor verweerder om aanvullend onderzoek te doen. De Afdeling heeft, onder meer in het hoger beroep van eiseres van 16 mei 2018 [2] geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] .
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen officiële documenten ter onderbouwing van haar identiteit heeft overgelegd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de enkele verklaring van eiseres, dat zij nooit een identificerend document nodig heeft gehad omdat zij op het platteland woonde, te summier is om bewijsnood aan te nemen. Het ligt op de weg van eiseres om bewijsnood aannemelijk te maken. Uit het algemeen ambtsbericht Eritrea van 2018 blijkt dat alle burgers van Eritrea in beginsel over één of meerdere identiteitsdocumenten beschikken. In zeer incidentele gevallen dat personen geen identiteitsdocumenten hebben, kunnen zij geen gebruik maken van overheidsvoorzieningen of -diensten. [4] Van eiseres mag daarom worden verwacht dat zij onderbouwt waarom zij nooit een Eritrees identificerend document heeft gehad, en hoe zij zich jarenlang in Eritrea heeft kunnen handhaven.
7. Eiseres stelt dat verweerder een identificerend gehoor had moeten aanbieden. Ze verwijst daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019 [5] . Kort gezegd heeft het Hof in dit arrest geoordeeld dat artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn zich verzet tegen de afwijzing van het verzoek op asiel nareis alleen op de grond dat de vreemdeling geen officiële bewijsstukken heeft overgelegd die volgens algemene informatie wel voorhanden zouden moeten zijn. Verweerder dient ook rekening te houden met de concrete situatie van de vreemdeling, zoals minderjarigheid of bijzondere problemen waarmee hij in zijn land van herkomst is geconfronteerd.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 20 maart 2019 terecht tegengeworpen dat het beroep van eiseres op dit arrest niet slaagt, omdat zij niet een vergelijkbaar geval is. Eiseres heeft gesteld dat zij de volwassen echtgenote van referent is.
8. Eiseres heeft gesteld dat verweerder onvoldoende waarde heeft gehecht aan de overgelegde indicatieve documenten. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de overgelegde indicatieve identiteitsbewijsmiddelen, een Soedanees pasje en een kerkelijke huwelijksakte, wel bij zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat eiseres haar identiteit ook met deze stukken niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze documenten kunnen immers niet worden beschouwd als substantieel indicatieve bewijsmiddelen. Omdat deze documenten niet afkomstig zijn van de Eritrese autoriteiten, had eiseres dienen duidelijk te maken op basis van welke brondocumenten deze indicatieve documenten zijn opgemaakt. Nu eiseres dat niet heeft gedaan, heeft verweerder deze documenten als niet-substantieel mogen beschouwen. Nu eiseres geen officieel of substantieel onofficieel document heeft overgelegd, en ook geen bewijsnood aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om alsnog aanvullend onderzoek te doen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond.
9. Ter onderbouwing van de gestelde familieband heeft eiseres een kerkelijke huwelijksakte overgelegd, voorzien van pasfoto, personalia en handtekening. Nu eiseres er niet in is geslaagd om haar identiteit aannemelijk te maken, kan niet worden beoordeeld of dit familierechtelijke document toeziet op de persoon van eiseres. Gelet hierop behoeft hetgeen is aangevoerd omtrent de gestelde familieband en huwelijksakte geen verdere bespreking.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19637, nr. 2354)
3.Richtlijn 2003/86/EG
4.Algemeen ambtsbericht Eritrea van 21 juni 2018, pagina 21 en 22
5.ECLI:EU:2019:192