ECLI:NL:RBDHA:2019:3836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
NL19.6372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Macedonische lesbische vrouw wegens veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Macedonische vrouw die asiel had aangevraagd in Nederland. De vrouw, geboren in 1997, heeft aangevoerd dat zij problemen ondervindt vanwege haar seksuele geaardheid in Macedonië. Ze heeft een incident uit 2010 beschreven waarbij ze werd mishandeld door vier mannen en een incident uit 2017 waarin ze beledigd werd omdat ze hand in hand liep met haar vriendin. De vrouw stelt dat ze niet terug kan naar Macedonië omdat ze als lesbische vrouw wordt gediscrimineerd en geen bescherming kan inroepen van de autoriteiten.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat Macedonië als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd, ook voor LHBT-ers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, hoewel haar verklaringen geloofwaardig zijn, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar persoonlijke geval niet veilig kan terugkeren naar Macedonië. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad van State en rapporten over de situatie van LHBT-ers in Macedonië.

De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgronden zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gedaan en er is de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens wordt een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6373, plaatsgevonden op 16 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting S. Mustafa als tolk aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Macedonische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag aangevoerd dat zij problemen ondervindt vanwege haar geaardheid in Macedonië. Op 12 november 2010 was eiseres in een café met een meisje. Buiten het café is zij opgewacht door vier mannen, waarna ze is mishandeld. In 2017, toen eiseres met haar huidige vriendin op straat liep, zijn zij door voorbijgangers beledigd omdat zij hand in hand liepen. Eiseres stelt niet terug te kunnen naar Macedonië omdat ze als lesbische vrouw wordt gediscrimineerd, geen rechten heeft en geen bescherming kan inroepen van de Macedonische autoriteiten. Tevens behoort eiseres tot de Roma, maar zij heeft hier geen problemen door ondervonden en dit ligt dan ook niet ten grondslag aan haar asielaanvraag.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat uit de door verweerder aangehaalde rapporten niet blijkt hoe het met LHBT-ers is gesteld in Macedonië en of zij daar veilig zijn. Uit het door verweerder genoemde rapport, waarin staat dat de wisseling van de regering in Macedonië voor belangrijke veranderingen heeft gezorgd voor LHBT-ers, blijkt juist dat er sprake is van discriminatie wegens geaardheid. Er moeten nog nieuwe wetten en maatregelen hiertegen genomen worden.
Tevens wordt door verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiseres zich vanwege het incident in 2017 had kunnen wenden tot de hogere autoriteiten.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat verweerder in het voornemen en het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat Macedonië een veilig land van herkomst is. In het bestreden besluit verwijst verweerder daarnaast naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:62, waarin wordt geoordeeld dat Macedonië terecht wordt aangewezen als veilig land van herkomst en naar aanvullende rapporten waaruit de situatie van LHBT-ers in Macedonië blijkt. Verweerder stelt terecht dat de omstandigheid dat de feitelijke toepassing van het wettelijke stelsel ter bescherming van de mensenrechten verbetering behoeft, ook ten aanzien van de LHBT-rechten, niet afdoet aan het uitgangspunt dat in Macedonië in zijn algemeenheid geen sprake is van vervolging dan wel schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In hetgeen eiseres aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen reden om niet uit te gaan van Macedonië als een veilig land van herkomst, ook voor LHBT-ers.
3.2
De presumptie van veilig land van herkomst kan echter niet worden gehandhaafd wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn persoonlijke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar verklaringen, hoewel geloofwaardig geacht, er niet toe leiden dat in haar geval Macedonië niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Zo kon verweerder gezien het tijdsverloop stellen dat het incident uit 2010 kennelijk geen directe reden voor vertrek was. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat de belediging op straat in 2017 onvoldoende zwaarwegend is voor de conclusie dat eiseres in Macedonië gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat, indien zich problemen voordoen in Macedonië, er voor haar geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de autoriteiten van Macedonië in te roepen. De verklaringen van eiseres dat zij contact heeft gehad met de politie in Skopje naar aanleiding van de beledigingen in 2017 en dat de politie zou hebben gezegd dat “het domme dingen waren die ze aanvoerde en dat ze geen recht had” zijn hiertoe onvoldoende. Aangezien eiseres daarna niet naar een ander politiebureau is geweest, noch geklaagd heeft over de werkwijze van de politie bij de daartoe geëigende instanties heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij geen bescherming van de Macedonische autoriteiten kan krijgen.
3.3
Gezien het bovenstaande bestaat er geen rechtsgronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel als genoemd in artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.