6.6.Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 6.1 tot en met 6.5, heeft verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven of moeten zien om eiser het paspoortvereiste niet tegen te werpen. De beroepsgronden falen dus.
7. De rechtbank toetst de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in het kader van het beschermde recht op eerbiediging van eisers privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Bij die belangenafweging dient verweerder een “fair balance” te vinden tussen het belang van eiser en zijn familie aan de ene kant en het Nederlandse algemene belang dat gediend is bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de naleving van de toepasselijke regels aan de andere kant. Daarbij moet verweerder alle feiten en omstandigheden die voor die belangenafweging van betekenis zijn kenbaar betrekken.
8. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf zijn geboorte nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad. Pas in 2013 heeft hij voor het eerst geprobeerd om zijn verblijf in Nederland te legaliseren, maar zijn aanvraag daartoe is toen afgewezen. Dat maakt dat thans sprake is van een eerste aanvraag om toelating. Volgens de jurisprudentie levert in een dergelijk geval een afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning slechts in uitzonderlijke gevallen strijd op met het recht dat door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd.
Er is volgens verweerder verder geen objectieve belemmering voor eiser om zijn familieleven buiten Nederland uit te oefenen. Hij heeft namelijk onvoldoende aangetoond dat hij geen paspoort kan verkrijgen en dat hij Nederland niet zou kunnen verlaten. In dit verband speelt volgens verweerder weer een rol dat de identiteit van eiser niet vast staat en dat hij, zijn moeder en/of [A] onvoldoende hebben gedaan om hierin verandering te brengen. De moeder van eiser heeft mede het gezag over hem en speelt volgens verweerder een belangrijke rol bij de zorg en opvoeding van eiser. De moeder van eiser is in Nederland ongewenst verklaard en dient het land te verlaten. Zij kan zodoende met eiser in het buitenland verblijven, aldaar familieleven met hem uitoefenen en voor hem zorgen.
Verweerder stelt voorts dat de sociale, culturele en familiebanden die eiser in Nederland heeft opgebouwd zijn als gebruikelijk ontstaan door zijn lange verblijf alhier. Er is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die de gebruikelijke banden in Nederland ontstijgen. Daarbij is weer van belang dat eiser voortdurend zonder verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven en dat hij ook nooit in onzekerheid heeft verkeerd over zijn verblijfsstatus. Het is de keuze van eiser en zijn moeder geweest om deze situatie te laten voortbestaan. De banden die eiser in Nederland heeft opgebouwd leiden er niet toe dat van eiser niet zou kunnen worden gevergd dat hij naar het buitenland vertrekt met zijn gezinsleden. Ook in het buitenland kan eiser onderwijs volgen en een vriendenkring opbouwen.
9. Eiser heeft in bezwaar drie uitspraken aangehaald waarin is geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan het paspoortvereiste, gezien de specifieke omstandigheden van die gevallen. Eiser doet in dit verband een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In het bestreden besluit is verweerder niet ingegaan op deze bezwaargrond. Verweerder heeft hierop wel gereageerd in het verweerschrift. Ter zitting heeft eiser de gelegenheid gehad om op dit verweer te responderen, zodat eiser door deze gang van zaken niet in zijn belang is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aangevoerd dat de bedoelde uitspraken geen gelijke gevallen betroffen als het geval van eiser. Dit geldt al vanwege de omstandigheid dat de desbetreffende vreemdelingen, anders dan eiser, wel voldoende inspanningen hadden geleverd om aan een paspoort te komen. Het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven geven om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen.
10. De rechtbank maakt uit de motivering van verweerder, als uiteengezet onder 8., op dat verweerder in het nadeel van eiser veel gewicht toekent aan de omstandigheden dat eiser vanaf zijn geboorte altijd zonder geldige verblijfstitel in Nederland heeft verbleven en dat hij slechts één keer eerder, in 2013, heeft getracht zijn verblijf te legaliseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij dit argument in onvoldoende mate in ogenschouw genomen dat eiser, gelet op zijn jonge leeftijd, voor het verkrijgen van een paspoort altijd in hoge mate afhankelijk is geweest van zijn moeder en van [A] . Gelet hierop acht de rechtbank het niet redelijk om het feit dat met name zijn moeder te weinig inspanningen heeft verricht om in zijn situatie een verandering te brengen, zo massief aan eiser tegen te werpen als verweerder heeft gedaan.
11. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder mede van groot belang heeft geacht dat eisers intensieve banden met Nederland geheel zijn ontstaan door de keuze van hem en zijn moeder om illegaal in Nederland te blijven. Volgens verweerder is het opbouwen van intensieve banden inherent aan een langdurig verblijf in Nederland. Er zijn volgens verweerder in het geval van eiser geen uitzonderlijke omstandigheden die de gebruikelijke banden in Nederland ontstijgen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook bij dit argument onvoldoende tot uiting heeft laten komen dat eiser, gelet op zijn jonge leeftijd en zijn afhankelijkheidspositie, zeker niet ten volle verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn eigen keuze en dat de keuze van zijn moeder hem ook niet geheel is toe te rekenen.
12. Verder is de rechtbank van oordeel dat het enkele standpunt van verweerder dat het inherent is aan een langdurig verblijf in Nederland dat eiser intensieve banden heeft ongebouwd, er onvoldoende blijk van geeft waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen. Bij deze belangenafweging heeft verweerder de specifieke omstandigheden van eiser onvoldoende kenbaar betrokken. Zo heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom hij minder belang heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiser in Nederland is geboren, dat hij hier heel zijn hele leven heeft doorgebracht en dat hij vanaf zijn geboorte is opgegroeid en opgevoed in het gezin van [A] . Evenmin is inzichtelijk waarom de omstandigheden dat eiser nog nooit in het buitenland heeft verbleven en dat hij daar geen familie of sociaal netwerk heeft bij de belangenafweging niet in zijn voordeel is meegewogen. De enkele stelling van verweerder dat eiser nog jong is en in staat moet worden geacht om buiten Nederland onderwijs te volgen en nieuwe sociale banden aan te gaan, geeft er geen blijk van dat verweerder de specifieke persoonlijke belangen van eiser voldoende heeft meegewogen. De rechtbank acht ook niet inzichtelijk waarom verweerder in de belangenafweging minder gewicht heeft toegekend aan de band die eiser heeft met [A] . Dat [A] een hele belangrijke rol in het leven van eiser speelt, blijkt niet alleen uit het feit dat eiser in het gezin van [A] is opgegroeid en opgevoed, maar ook uit het feit dat [A] inmiddels mede het gezag over eiser heeft. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de moeder van eiser in zekere mate betrokken is bij de schoolgang van eiser. De rechtbank acht dit argument weinig overtuigend ter onderbouwing van het standpunt van verweerder dat eisers moeder (nog) een belangrijke rol speelt in de zorg en opvoeding van eiser en dat zij dus ook in het buitenland voor eiser zal kunnen zorgen.
13. Op grond van hetgeen is overwogen onder 10., 11. en 12. kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen de belangen van eiser en die van de Nederlandse samenleving. Hieruit volgt dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-. Dit bedrag is opgebouwd uit één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-, en een wegingsfactor één.