ECLI:NL:RBDHA:2019:3819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
09/842145-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor doodslag na schietincident in shishalounge te Den Haag

Op 19 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een 20-jarige man uit Rotterdam veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf voor het doodschieten van een 17-jarige jongeman in een shishalounge in Den Haag. Het incident vond plaats in de nacht van 7 op 8 april 2018, waarbij de verdachte meerdere keren met een vuurwapen op het slachtoffer schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van doodslag, maar niet van moord. De verdachte had zich op zijn zwijgrecht beroepen tijdens het onderzoek, maar heeft uiteindelijk een verklaring afgelegd waarin hij zijn betrokkenheid bij het schietincident erkende. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden meegewogen in de strafoplegging. De officier van justitie had 12 jaar gevangenisstraf geëist, wat door de rechtbank werd opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842145-18
Datum uitspraak: 19 april 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 juli 2018, 12 oktober 2018, 21 december 2018, 15 maart 2019 (alle pro forma) en 5 april 2019 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van der Harg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden
mr. P.A.J. van Putten en mr. A.M. Timorason (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de nacht van 7 april 2018 op 8 april 2018 te ’s-Gravenhage opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte meerdere keren op korte afstand met een vuurwapen op het lichaam van die [het slachtoffer] geschoten.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Deze zaak gaat om een schietpartij die in de nacht van 7 op 8 april 2018 heeft plaatsgevonden in de shishalounge [naam en adres van de Lounge] te Den Haag, waarbij een zeventienjarige jongen, genaamd [naam] (hierna: [het slachtoffer] ), om het leven is gekomen.
Op zondag 8 april 2018, omstreeks 0.02 uur, kwam bij de politie de melding binnen dat er een schietpartij zou hebben plaatsgevonden in voornoemde shishalounge. Ter plaatse riepen aanwezigen tegen de dienstdoende politieagenten dat het slachtoffer twee keer was beschoten en dat de schutter niet meer in het pand aanwezig was. Achter in de lounge werd [het slachtoffer] aangetroffen. De politieagenten zagen dat [het slachtoffer] een joggingbroek aan had met daarin een klein gaatje ter hoogte van het rechterbovenbeen. Om het gaatje zat een bebloede vlek. [het slachtoffer] zei dat hij geraakt was in zijn zij en in zijn been. Hij verklaarde dat andere mensen ruzie hadden en dat hij ineens twee keer werd beschoten door een donkere jongen. [het slachtoffer] is vervolgens met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar hij op 9 april 2018 is overleden. De dag voor zijn overlijden is hij nog door de politie gehoord. Hij heeft toen aanvullend verklaard dat hij de man die op hem had geschoten niet kende en dat hij hem nog nooit in Den Haag had gezien. Uit het sectierapport blijkt dat het overlijden van [het slachtoffer] verklaard kan worden door de verwikkelingen van de schotverwonding in zijn zij.
Uit getuigenverklaringen van de aanwezige bezoekers kwam naar voren dat de schutter een Somalische jongen was. Hij had een schoudertas van het merk Louis Vuitton om, waaruit hij een klein vuurwapen haalde. Uit de getuigenverklaringen kwam ook naar voren dat er een ruzie was ontstaan tussen de vriendengroep van [het slachtoffer] en de vriendengroep van de schutter naar aanleiding het gooien van een ballon met lachgas. Tijdens de ruzie zou de Somalische jongen een vuurwapen hebben gepakt en twee keer op [het slachtoffer] hebben geschoten. Na het schieten is hij weggerend.
Na onderzoek van de politie, onder meer naar de auto waarin de schutter zou hebben gereden, is de verdenking ontstaan dat de verdachte de schutter was. De verdachte is gesignaleerd en uiteindelijk op 16 april 2018 aangehouden.
De verdachte is na zijn aanhouding diverse malen gehoord door de politie en eenmaal door de rechter-commissaris in het kader van zijn inbewaringstelling. Telkens heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Dat heeft hij ook gedaan bij gelegenheid van de pro-formazittingen van de rechtbank voor zover hij daarbij aanwezig was. Tijdens de inhoudelijke behandeling op 5 april 2019 heeft de verdachte voor het eerst een verklaring afgelegd over het gebeurde in de nacht van 7 op 8 april 2018. Hij heeft verklaard dat iemand uit de vriendengroep van [het slachtoffer] een ballon met lachgas naar een van zijn vrienden gooide en dat er vervolgens een ruzie ontstond. Volgens de verdachte wilde [het slachtoffer] hem slaan, waarna de verdachte een vuurwapen uit zijn schoudertas pakte, het doorlaadde en twee keer gericht op [het slachtoffer] heeft geschoten. Daarna is hij weggerend uit de shishalounge.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) en dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie had de verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [het slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) en dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ook de verdediging is van mening dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [het slachtoffer] .
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het impliciet ten laste gelegde (moord) niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte van dat feit vrijspreken.
De rechtbank is
ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag)van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte dat feit heeft bekend, hij daarna niet anders heeft verklaard en de verdediging daarvan geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 april 2019;
  • het proces-verbaal houdende de verklaring van aangever [het slachtoffer] , blz. 89-91, ambtshandelingendossier;
  • het deskundigenrapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 3 mei 2018, met bijlagen, blz. 41-54, forensisch dossier.
Hoewel niet relevant voor de bewezenverklaring overweegt de rechtbank ten overvloede dat de verdachte wel degelijk het volle opzet had om [het slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte heeft immers verklaard dat hij zijn vuurwapen eerst doorlaadde, waarna hij twee maal gericht op [het slachtoffer] heeft geschoten. [het slachtoffer] bevond zich op korte afstand van verdachte. Reeds uit de uiterlijke verschijningsvormen van dit handelen kan geconcludeerd worden dat de verdachte heeft beoogd om [het slachtoffer] te doden. Aan een beoordeling van mogelijk voorwaardelijk opzet komt de rechtbank dan ook niet toe.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de nacht van 7 april 2018 op 8 april 2018 te ’s-Gravenhage opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte meerdere keren op korte afstand met een vuurwapen op het lichaam van die [het slachtoffer] geschoten.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte, gelet op zijn jonge leeftijd en op het feit dat hij ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven, een lagere straf dan door de officier van justitie geëist op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van he gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de zwaardere categorieën strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft in aanmerking genomen de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige doodslag. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte is met een geladen vuurwapen op zak naar een drukke uitgaansgelegenheid gegaan. Hij heeft dit vuurwapen vervolgens vanwege een futiele aanleiding gebruikt tijdens een ruzie in die uitgaansgelegenheid en hiermee een persoon van het leven beroofd. Naar eigen zeggen droeg de verdachte het wapen bij zich ter verdediging. Desgevraagd heeft hij niet kunnen uitleggen waartegen hij zich dacht te moeten verdedigen, terwijl die verklaring niet valt te rijmen met zijn bewering dat hij die avond slechts voor de gezelligheid wat ging drinken met zijn vrienden. Het schijnbare gemak waarmee de verdachte zich heeft bewapend met een vuurwapen en vervolgens ook daadwerkelijk van dat wapen gebruik heeft gemaakt, zijn omstandigheden die een op zich al ernstig feit des te ernstiger maken.
De verdachte heeft met zijn gericht vuurwapengeweld een jongeman van zeventien jaar oud het leven ontnomen. Door dit einde aan het nog jonge leven van een zoon en broer heeft verdachte de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de moeder van het slachtoffer in haar slachtofferverklaring treffend heeft verwoord.
Ook is de samenleving als geheel door het handelen van de verdachte geschokt. De uitgaansgelegenheid kende veel bezoekers ten tijde het schietincident, onder wie minderjarigen. Sommigen van hen hebben de schoten gehoord of gezien of zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van de verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een dodelijke schietpartij om een futiliteit – ‘om niks’ – voor het grote publiek dat gevoelen van onveiligheid met zich.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het bewezenverklaarde delict moet als zodanig ernstig worden beschouwd, dat het in beginsel in aanmerking zou komen voor een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 26 november 2018. Uit dat strafblad blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict tijdens het uitgaansleven, zij het van aanzienlijk mindere ernst.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek door een psychiater. Hij heeft deels meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek door een psycholoog, maar gelet op de proceshouding van de verdachte destijds, kon de rapporteur niet een volledig onderzoek verrichten. Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard ook na wijziging van zijn proceshouding niet te willen meewerken aan hernieuwde persoonlijkheidsonderzoeken. De rechtbank heeft daardoor geen inzicht gekregen in de persoonlijkheid van de verdachte en kan daarom geen rekening houden met (behandel)mogelijkheden die het recidivegevaar kunnen verminderen. Dat komt, uit een oogpunt van staftoemeting, voor rekening van de verdachte. Het bewezenverklaarde feit moet dan ook volledig worden toegerekend aan de verdachte. Redenen voor een ander oordeel ontbreken.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van het genoemde uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Die aanleiding ziet de rechtbank wel in het volgende. De verdachte is een nog jonge man. Hij is nu 20 jaar oud, ten tijde van het delict was hij 19. Het is deze leeftijd die maakt dat verdachte als jongvolwassene de kans moet krijgen om te resocialiseren, om zo zijn leven een wending ten goede te geven. Daarnaast heeft de verdachte, hoewel pas in een zeer laat stadium, openheid van zaken gegeven en op die manier uiteindelijk verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Die beide omstandigheden hebben enige matigende werking op de strafoplegging.
Een en ander brengt de rechtbank tot de slotsom dat voor de bewezenverklaarde doodslag oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, passend is.

7.De vordering van de benadeelde partij

[moeder van het slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 23.510,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2018.
De vordering bestaat uit een bedrag van € 8.510,- aan materiële schade (kosten gemoeid met de begrafenis van het slachtoffer) en € 15.000,- aan immateriële schade (shockschade).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Voor wat betreft de materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de strikte voorwaarden voor het toekennen van shockschade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade afwijzen, aangezien het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij slechts verwezen naar een volgens haar vergelijkbaar geval. Die algemene verwijzing kan echter niet dienen ter onderbouwing van de gestelde schade. De benadeelde partij stelt geen bewijsstukken te hebben bewaard, terwijl, zo begrijpt de rechtbank, degenen die haar bijstaan ook geen stukken hebben opgevraagd. Nu een concrete onderbouwing van de gestelde schade ontbreekt, volstaat de betwisting door de verdediging en wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Ter zake de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan shockschade ontstaan bij degene bij wie door het waarnemen van een incident of ongeval of door de confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Een vordering tot vergoeding van shockschade kan alleen worden toegewezen als het gaat om geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dergelijke schade moet worden onderscheiden van de emotionele en psychische gevolgen die het verlies van een dierbare voor ouders, familie en andere nabestaanden heeft.
In deze zaak is ter onderbouwing van de gestelde shockschade aangevoerd dat de benadeelde partij in het ziekenhuis is geconfronteerd met het gewonde lichaam van haar zoon en met de pogingen van artsen zijn levens te redden, waardoor zij in shock is geraakt. Gewezen is daarbij op een brief van een psycholoog waarin staat dat de benadeelde partij onder behandeling is wegens een depressieve stoornis naar aanleiding van een “cumulatie van problemen” en verlies van haar zoon.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij daarmee onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat sprake is van shockschade die voor vergoeding in aanmerking kan komen. Immers blijkt niet dat sprake is van geestelijk letsel voortvloeiend uit een emotionele schok die is teweeggebracht door confrontatie met het bewezenverklaarde feit of de gevolgen daarvan.
Zonder af te willen doen aan het grote leed dat de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, is aangedaan, zal de rechtbank de gevorderde vergoeding voor immateriële schade moeten afwijzen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
impliciet primairten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het
impliciet subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] af;
veroordeelt de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] in de kosten die de verdachte in verband met de vordering tot schadevergoeding heeft moeten maken en begroot die op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek genaamd “Bravo18”, met het nummer DHRAB18002, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche. Waar wordt verwezen naar een deskundigenrapport wordt bedoeld een verslag van een deskundige met het antwoord op de opdracht die aan haar is verstrekt tot het verstreken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat haar wetenschap en kennis haar leert omtrent datgene wat aan haar oordeel onderworpen is.