6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van he gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de zwaardere categorieën strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft in aanmerking genomen de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige doodslag. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte is met een geladen vuurwapen op zak naar een drukke uitgaansgelegenheid gegaan. Hij heeft dit vuurwapen vervolgens vanwege een futiele aanleiding gebruikt tijdens een ruzie in die uitgaansgelegenheid en hiermee een persoon van het leven beroofd. Naar eigen zeggen droeg de verdachte het wapen bij zich ter verdediging. Desgevraagd heeft hij niet kunnen uitleggen waartegen hij zich dacht te moeten verdedigen, terwijl die verklaring niet valt te rijmen met zijn bewering dat hij die avond slechts voor de gezelligheid wat ging drinken met zijn vrienden. Het schijnbare gemak waarmee de verdachte zich heeft bewapend met een vuurwapen en vervolgens ook daadwerkelijk van dat wapen gebruik heeft gemaakt, zijn omstandigheden die een op zich al ernstig feit des te ernstiger maken.
De verdachte heeft met zijn gericht vuurwapengeweld een jongeman van zeventien jaar oud het leven ontnomen. Door dit einde aan het nog jonge leven van een zoon en broer heeft verdachte de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de moeder van het slachtoffer in haar slachtofferverklaring treffend heeft verwoord.
Ook is de samenleving als geheel door het handelen van de verdachte geschokt. De uitgaansgelegenheid kende veel bezoekers ten tijde het schietincident, onder wie minderjarigen. Sommigen van hen hebben de schoten gehoord of gezien of zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van de verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een dodelijke schietpartij om een futiliteit – ‘om niks’ – voor het grote publiek dat gevoelen van onveiligheid met zich.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het bewezenverklaarde delict moet als zodanig ernstig worden beschouwd, dat het in beginsel in aanmerking zou komen voor een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 26 november 2018. Uit dat strafblad blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict tijdens het uitgaansleven, zij het van aanzienlijk mindere ernst.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek door een psychiater. Hij heeft deels meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek door een psycholoog, maar gelet op de proceshouding van de verdachte destijds, kon de rapporteur niet een volledig onderzoek verrichten. Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard ook na wijziging van zijn proceshouding niet te willen meewerken aan hernieuwde persoonlijkheidsonderzoeken. De rechtbank heeft daardoor geen inzicht gekregen in de persoonlijkheid van de verdachte en kan daarom geen rekening houden met (behandel)mogelijkheden die het recidivegevaar kunnen verminderen. Dat komt, uit een oogpunt van staftoemeting, voor rekening van de verdachte. Het bewezenverklaarde feit moet dan ook volledig worden toegerekend aan de verdachte. Redenen voor een ander oordeel ontbreken.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van het genoemde uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Die aanleiding ziet de rechtbank wel in het volgende. De verdachte is een nog jonge man. Hij is nu 20 jaar oud, ten tijde van het delict was hij 19. Het is deze leeftijd die maakt dat verdachte als jongvolwassene de kans moet krijgen om te resocialiseren, om zo zijn leven een wending ten goede te geven. Daarnaast heeft de verdachte, hoewel pas in een zeer laat stadium, openheid van zaken gegeven en op die manier uiteindelijk verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Die beide omstandigheden hebben enige matigende werking op de strafoplegging.
Een en ander brengt de rechtbank tot de slotsom dat voor de bewezenverklaarde doodslag oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, passend is.