ECLI:NL:RBDHA:2019:3796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
C/09/569512 / KG RK 19-357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure

Op 1 april 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de advocaat van verzoekster, mr. J.A.M. Schoenmakers, naar aanleiding van de afwijzing van meerdere aanhoudingsverzoeken door de aanhoudingenrechter, mr. H.M. Boone. Verzoekster stelde dat er sprake was van vooringenomenheid, omdat de aanhoudingenrechter haar verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling had afgewezen zonder gemotiveerde redenen. De wrakingskamer oordeelde dat de zittingsrechter, mr. C.G. Meeder, niet betrokken was bij de beslissing op de aanhoudingsverzoeken en dat er geen objectieve vrees voor partijdigheid bestond. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, en de wrakingskamer concludeerde dat de wraking ongegrond was. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/16
zaak-/rekestnummer: C/09/569512/ KG RK 19-357
Beslissing van 1 april 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
strekkende tot de wraking van
mr. H.M. Boone,
hierna te noemen: de aanhoudingenrechter,
en
mr. C.G. Meeder,
hierna te noemen: de zittingsrechter,
beiden rechters in deze rechtbank.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.D.A. Geleijns.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 1 maart 2019 door verzoekster ingediende aanhoudingsverzoeken (te weten van 11 februari 2019, 12 februari 2019, 14 februari 2019, 18 februari 2019 en 26 februari 2019);
- het proces-verbaal van 1 maart 2019, met aangehecht de notitie van verzoekster, waarin het (mondelinge) wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de zittingsrechter mr. C.G. Meeder van 6 maart 2019;
- de schriftelijke reactie van de aanhoudingenrechter mr. H.M. Boone van
6 maart 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- mr. J.A.M. Schoenmakers, de advocaat van verzoekster;
- de zittingsrechter.
De aanhoudingenrechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Gelet op de daaraan ten grondslag gelegde omstandigheden begrijpt de wrakingskamer het verzoek om de rechtbank te wraken aldus, dat zowel de aanhoudingenrechter als de behandelend rechter zijn gewraakt in de zaak met nummer C/09/550871 / FA RK 18-2427 betreffende de echtscheiding tussen verzoekster en belanghebbende. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek ten aanzien van beide rechters afzonderlijk beoordelen.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens de bijlage bij het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Er is bij de rechtbank sprake van vooringenomenheid. Nu de rechter vele uitvoerig gemotiveerde schriftelijke verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling op 1 maart 2019 ongemotiveerd heeft gepasseerd, heeft verzoekster alle vertrouwen verloren in de objectiviteit van de rechter. Alle relevante fundamentele beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Er is sprake van klemmende redenen op grond waarvan de mondelinge behandeling geen doorgang kan vinden en door het aanhoudingsverzoek af te wijzen is sprake van objectieve schijn van vooringenomenheid bij de rechter.
2.3.
De aanhoudingenrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Zij heeft het volgende aangevoerd. De beslissing op het aanhoudingsverzoek is een procedurele beslissing en kan reeds daarom geen grond voor wraking opleveren. Daar komt bij dat zij als aanhoudingenrechter niet bij de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak betrokken is, zodat van vrees van vooringenomenheid geen sprake kan zijn. De beslissingen op de verzoeken tot aanhouding zijn genomen conform het beleid dat een zitting in beginsel niet wordt aangehouden, tenzij sprake is van klemmende redenen. Die deden zich niet voor. Van vooringenomenheid bij de beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek is geen sprake geweest. Daarbij hecht de rechter eraan op te merken dat door indiening van het wrakingsverzoek met als enige grond dat er – door de niet-zittingsrechter – geen aanhouding is verleend in combinatie met de daarmee gepaard gaande schorsing van de procedure, verzoekster toch heeft bewerkstelligd dat de inhoudelijke behandeling is uitgesteld. Dit dient te worden beschouwd als misbruik van het recht van wraking.
2.4
De zittingsrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. De wraking is gericht tegen een aantal aanhoudingsbeslissingen die niet door hem zijn genomen, zodat van vooringenomenheid geen sprake kan zijn. Bovendien ziet de wraking op procedurele beslissingen, die geen grond voor wraking opleveren.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Gang van zaken
3.2.1.
Uit het overgelegde dossier komt naar voren dat het volgende zich heeft voorgedaan en ten grondslag heeft gelegen aan het wrakingsverzoek.
Op 11 februari 2019 heeft mr. Schoenmakers zich als advocaat van verzoekster gesteld en verzocht om uitstel van de op 1 maart 2019 bepaalde mondelinge behandeling vanwege verhindering van zijn zijde in combinatie met de complexiteit van de zaak.
Op 12 februari 2019 is namens verzoekster opnieuw om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Als reden is vermeld dat verzoekster, die op dat moment met haar dochter in Brazilië verblijft, vanwege haar medische situatie niet naar Nederland mag reizen.
Bij brief van 14 februari 2019 is het verzoek om aanhouding herhaald en een nadere toelichting op de medische situatie van verzoekster gegeven.
De aanhoudingenrechter heeft deze verzoeken om aanhouding afgewezen en de advocaat telefonisch op de hoogte laten stellen van deze beslissing.
3.2.2.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft verzoekster nadere omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van het eerder gedane verzoek om aanhouding, waarbij tevens een vertaling van de eerder overgelegde verklaring van de cardioloog van verzoekster is overgelegd. Verzocht is om de daarop gegeven beslissing te heroverwegen. Bij brief van 26 februari 2019 constateerde verzoekster dat de rechtbank op dit laatste verzoek tot aanhouding niet heeft beslist en verzocht zij de rechtbank alsnog daarop te beslissen.
3.2.3.
Bij separate brief van 26 februari 2019 diende verzoekster een nieuw verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling in, waarbij als nieuwe grond voor aanhouding werd aangevoerd dat de wederpartij op een (te) korte termijn voor de zitting een omvangrijk verweerschrift met zelfstandige verzoeken heeft ingediend.
3.2.4.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 maart 2019 blijkt dat de zittingsrechter aan de aanwezigen mededeelde welke stukken door de rechtbank zijn ontvangen tot 12 februari 2019 en daarbij te kennen gaf de correspondentie ten aanzien van de aanhoudingsverzoeken niet te zullen behandelen, omdat dit aanhoudingsverzoeken betreffen die in deze rechtbank worden genomen door de aanhoudingenrechter, niet zijnde de zittingsrechter.
3.2.5.
De waarnemend advocaat van verzoekster nam daarop het woord en wraakte de rechter aan de hand van een van tevoren opgestelde en ter zitting overgelegde notitie.
3.3.
wraking van aanhoudingenrechter
3.3.1.
Door verzoekster zijn vijf verzoeken om aanhouding van de mondelinge behandeling ingediend. Vast staat dat de aanhoudingenrechter de eerste vier verzoeken heeft afgewezen. Dergelijke beslissingen zijn procedurele beslissingen en vormen in beginsel geen grond voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) een dergelijke beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bij een partij bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Aan geen van de bestreden procedurele beslissingen van de aanhoudingenrechter op zichzelf noch in gezamenlijkheid valt – objectief gezien – naar het oordeel van de wrakingskamer de vrees voor partijdigheid te ontlenen. De advocaat heeft de zaak overgenomen op een moment dat de zitting volgens het aanhoudingsprotocol niet meer aangehouden zou worden en de onderbouwing van de medische beletselen voor aangeefster om naar Nederland te reizen overtuigt niet.
3.4.
wraking van de zittingsrechter
3.4.1.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 maart 2019 komt naar voren dat verzoekster de zittingsrechter heeft gewraakt zodra zij het woord kreeg en
nadat de rechter enkel nog een opsomming van de ontvangen stukken had gegeven en daarbij de mededeling van algemene strekking had gedaan dat in deze rechtbank beslissingen op aanhoudingsverzoeken worden genomen door de aanhoudingenrechter, niet zijnde de zittingsrechter. Aan de wraking van de zittingsrechter heeft verzoekster, evenals aan de wraking van de aanhoudingenrechter, ten grondslag gelegd de afwijzende beslissing op de (eerste vier) verzoeken tot aanhouding. Deze beslissingen zijn genomen door de aanhoudingenrechter voorafgaand aan de zitting.
3.4.2.
Uit de overgelegde stukken maakt de wrakingskamer op dat op het (vijfde) aanhoudingsverzoek van 26 februari 2019 niet door de aanhoudingenrechter is beslist. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster ter zitting de zittingsrechter voorafgaand aan de wraking heeft verzocht om aanhouding van de procedure of het uitblijven van een beslissing op het vijfde verzoek om aanhouding door de aanhoudingenrechter anderszins ter discussie heeft gesteld. Bij deze gang van zaken valt uit het handelen van de zittingsrechter – objectief gezien – naar het oordeel van de wrakingskamer niet de vrees voor partijdigheid te ontlenen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers;
• belanghebbende in de hoofdzaak p/a mr. E.D.
A.Geleijns;
• de rechters mrs. H.M. Boone en C.G. Meeder.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Eisses, mr. H.W. Vogels en mr. M. Nijenhuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. Willems en in openbaar uitgesproken op 1 april 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.