ECLI:NL:RBDHA:2019:3721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
C/09/570413 / KG ZA 19-282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot uitstel tenuitvoerlegging gevangenisstraf en beoordeling zelfmeldprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens openlijke geweldpleging en wederspannigheid. Na het niet-ontvankelijk verklaren van zijn cassatieberoep door de Hoge Raad, werd er een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd, waarna hij op 22 februari 2019 werd gearresteerd en in detentie werd geplaatst.

De kern van het geschil was of [eiser] op 22 januari 2019 rechtmatig kon worden aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf. [eiser] vorderde dat de Staat hem zou verbieden de gevangenisstraf te ondergaan, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking kwam. De voorzieningenrechter stelde vast dat [eiser] niet de status van zelfmelder had verkregen, omdat hij geen geldig BRP-adres had. Dit was van belang voor de rechtmatigheid van de arrestatie en de daaropvolgende detentie.

Daarnaast werd de stelling van [eiser] dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had op uitstel van de tenuitvoerlegging, verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afspraken met de wijkagent niet de door [eiser] gestelde toezeggingen ondersteunden. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.619,-- werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/570413 / KG ZA 19-282
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter zitting van 5 april 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [locatie] ,
eiser,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. B. Pasztjerik en G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door J.W. van Leeuwen, griffier.
Verschenen zijn:
- [eiser] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaten van de Staat.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ('Rv') mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiser] is bij arrest van het gerechtshof Den Bosch van 27 februari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens openlijke geweldpleging tegen personen en wederspannigheid. De Hoge Raad heeft op 18 december 2018 het door [eiser] tegen dat arrest ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Vervolgens is tegen [eiser] een arrestatiebevel uitgevaardigd, waarna hij op 22 februari 2019 is gearresteerd door een politieagent in burger. Sinds 23 februari 2019 bevindt [eiser] zich in detentie in de penitentiaire inrichting te [locatie] .
1.3.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] op 22 januari 2019 mocht worden aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van de zes maanden gevangenisstraf die het gerechtshof Den Bosch hem heeft opgelegd, waarna hij vervolgens in verband daarmee is gedetineerd in een penitentiaire inrichting.
1.4.
[eiser] vordert in deze procedure - zakelijk weergegeven - dat het de Staat, op straffe van verbeurte van een dwangsom, wordt verboden hem thans, dan wel de komende periode, de gevangenisstraf te laten ondergaan. De Staat voert gemotiveerd verweer tegen het gevorderde.
1.5.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.6.
[eiser] heeft op goede gronden niet de status van zelfmelder verkregen. Blijkens Bijlage 1 van de
Aanwijzing executiekomt een veroordeelde - onder meer - niet in aanmerking voor de status van zelfmelder indien hij geen BRP-adres heeft. Vaststaat dat [eiser] daarover niet beschikt. De oorzaak daarvan behoort in zijn rechtsverhouding tot de Staat geheel voor rekening en risico van [eiser] te komen. Het ligt op zijn weg om er voor te zorgen dat hij een (geldig) BRP-adres heeft. Nu [eiser] dus terecht de status van zelfmelder is onthouden, was de Staat gehouden een arrestatiebevel uit te vaardigen tegen [eiser] . Dit is ook gebeurd, zodat [eiser] mocht worden aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf.
1.7.
Aan de stelling van [eiser] dat bij hem op grond van afspraken met wijkagent [A] het gerechtvaardigd vertrouwen was ontstaan dat de gevangenisstraf vooralsnog niet zou worden geëxecuteerd wordt voorbijgegaan. Volgens [eiser] blijkt die afspraak uit een door die wijkagent opgemaakt mutatierapport van 21 februari 2019. Uit dat rapport kan de door [eiser] gestelde toezegging echter niet worden afgeleid. Daaruit blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter slechts dat (i) de wijkagent [eiser] voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf heeft geadviseerd om met behulp van zijn advocaat een afspraak te maken met het Centraal Justitieel Incassobureau, teneinde de status van zelfmelder te verkrijgen en (ii) op [eiser] niet zal worden
gejaagdter zake van nog openstaande boetes en verhoren, zodat hij de gelegenheid heeft die kwesties (vrijwillig) op te lossen. Dat niet op [eiser] zal worden
gejaagdin verband de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf valt in het rapport niet te lezen. Voor zover dat anders zou liggen, kan dat [eiser] overigens niet baten, nu niet aannemelijk is geworden dat er
actiefop hem is
gejaagd. [eiser] is op 22 februari 2019
bij toevalgearresteerd.
1.8.
Daar komt bij dat ingevolge vaste jurisprudentie (zie pleitnota Staat onder 4.16) de vordering van [eiser] ook niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen indien hij ten onrechte niet als zelfmelder is aangemerkt, aangezien die omstandigheid - gelet op het onherroepelijke arrest van 27 februari 2018 - niet afdoet aan de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.
1.9.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat niet kan worden aangenomen dat [eiser] - indien hij wel de status van zelfmelder zou hebben verkregen - in aanmerking zou zijn gekomen voor het door hem gewenste uitstel van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 4 à 6 weken, teneinde hem in de gelegenheid te stellen bepaalde kwesties te regelen. Blijkens Bijlage 2 van de
Aanwijzing executiekunnen redenen tot inwilliging van een verzoek tot uitstel zijn:
"• problemen die in de werksituatie zullen ontstaan en die kunnen leiden tot ontslag;• het als gevolg van detentie voortijdig moeten beëindigen van scholing/opleiding;• het zoeken van zaakwaarnemer gedurende de detentieperiode. (…)• gezinsproblematiek, bijv. geen kinderopvang."
Die omstandigheden doen zich hier niet voor. [eiser] werkt als zzp'er, zodat van ontslag geen sprake kan zijn. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op school zit, dan wel een opleiding volgt. Dat hij op zoek moet naar een zaakwaarnemer heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt. In dat verband beroept [eiser] zich op een brief van […] te [plaats] van 13 maart 2017, voor welke onderneming hij op zzp-basis werkzaamheden verricht. Dat bedrijf geeft in feite enkel aan dat zij het vervelend vindt om [eiser] enige tijd te moeten missen wegens diens detentie. Dat [eiser] een zaakwaarnemer moet zoeken voor zijn werkzaamheden volgt daaruit in ieder geval niet. Bovendien valt niet in te zien dat en waarom [eiser] over 4 à 6 weken minder zou worden gemist door het bedrijf dan op dit moment. Voor wat betreft de gezinsproblematiek heeft [eiser] gewezen op zijn zwangere vriendin. Ook in dit verband heeft hij echter niet duidelijk kunnen maken wat het belang is van het door hem beoogde uitstel van enkele weken. Te minder nu niet valt in te zien waarom zijn vriendin geen woonruimte voor [eiser] en zichzelf zou kunnen zoeken.
1.10.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
2.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
J.W. van Leeuwen mr. S.J. Hoekstra-van Vliet