ECLI:NL:RBDHA:2019:3701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
09-808760-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met medische hulp onthouden

Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 december 2018 in Leiderdorp, waar de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De verdachte beroept zich op noodweer, maar de rechtbank verwerpt dit beroep. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk met kracht heeft gestoken in het bovenlichaam van het slachtoffer, wat resulteerde in een steekwond en een klaplong. De rechtbank stelt vast dat de verdachte het slachtoffer medische hulp heeft onthouden door hem te dwingen te zeggen dat hij in glas was gevallen, in plaats van te vertellen dat hij was gestoken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank legt een hogere straf op van 4 jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank wijst ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van € 5.500,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/808760-18, 09/232630-17 (tul) en 22/004050-15 (tul)
Datum uitspraak: 17 april 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Detentiecentrum Schiphol HvB”,
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. Hemelaar naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
(primair)
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Leiderdorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, heeft gestoken in de zij en/of de borst, althans het (boven)lichaam, van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Leiderdorp, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten steekverwonding(en) en/of een klaplong en/of afgebroken ribfragment en/of litteken), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vier, althans een- of meermalen, in diens borst en/of zij, althans romp, te steken en/of te snijden en/of te duwen;
(meer subsidiair)
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Leiderdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vier, althans een- of meermalen, in diens borst en/of zij, althans romp, heeft gestoken en/of gesneden en/of geduwd (met een klaplong en/of afgebroken ribfragment en/of litteken als gevolg), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 16 december 2018 heeft de verdachte zich in de vroege ochtenduren begeven naar de woning van aangever [slachtoffer] aan de [adres 2] in Leiderdorp. In deze woning heeft een worsteling plaatsgevonden waarbij de verdachte de aangever met een mes heeft gestoken.
De verklaringen van de verdachte en de aangever over dit incident lopen uiteen. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte gelijk werd aangevallen en met een mes werd gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij zich met een mes moest verdedigen omdat zijn keel door de aangever werd dichtgeknepen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. De verdachte dient primair te worden vrijgesproken en subsidiair dient dit te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Verklaring van de aangever [slachtoffer]
heeft verklaard dat hij op 16 december 2018 rond 03.00 uur twee keer was gebeld door (de rechtbank begrijpt:) de verdachte. Beide keren schold [slachtoffer] de verdachte uit en hing daarna op. Ongeveer 1,5 uur á 2 uur later was de verdachte naar de woning van [slachtoffer] gekomen. [slachtoffer] hoorde een klap. Hij zag dat de verdachte tegen zijn achterdeur trapte.
[slachtoffer] deed vervolgens de achterdeur open en werd gelijk door de verdachte aangevallen. Hij zag dat de verdachte naar zijn rechterjaszak greep en dat daaruit een rood mes tevoorschijn kwam. [slachtoffer] deed zijn linkerarm omhoog om af te weren en werd gestoken door de verdachte in zijn linkerzij. [slachtoffer] voelde een klein steekje, maar zag geen bloed. Hierna heeft de verdachte nog verschillende malen stekende bewegingen gemaakt richting [slachtoffer] , die deze wist af te weren, of te ontwijken.
Terwijl de worsteling tussen [slachtoffer] en de verdachte voortduurde zag [slachtoffer] ineens bloed uit zijn linkerzij spuiten. Hij dacht dat hij dood zou bloeden en zei tegen de verdachte: “Stop stop”. [slachtoffer] heeft de verdachte vervolgens omgedraaid en overmeesterd. [slachtoffer] zag dat de verdachte zijn armen wijd had en hoorde hem zeggen: “Ja, ik stop, is goed.”
[slachtoffer] bloedde flink en had moeite met ademhalen. De verdachte zei dat [slachtoffer] onder de douche moest, dat er geen politie bij moest komen en dat hij het wel zou oplossen. [slachtoffer] werd vervolgens door de verdachte onder de douche gezet. [slachtoffer] zag dat de wond ongeveer twee á drie centimeter lang was en dat er flink wat bloed wegspoelde in het doucheputje. Hij voelde zich niet goed, want hij had pijn en moeite met ademen. Hij vond dat de politie en de ambulance gebeld moesten worden, maar de verdachte zei dat dat niet nodig was. De verdachte heeft vervolgens een groene handdoek gepakt en [slachtoffer] daarin gewikkeld. [slachtoffer] zag dat de verdachte hierna met een mop al het bloed van de vloer ging dweilen.
[slachtoffer] begon te bidden, want hij dacht dat hij dood ging. Hij had moeite met ademhalen. Hij voelde zijn neus kriebelen waardoor hij moest hoesten. Nadat hij had gehoest, voelde hij iets ploppen waardoor hij ineens goed kon ademen. De wond begon direct weer hevig te bloeden.
De verdachte ging vervolgens even weg en kwam later naar binnen met een flesje met schoonmaakmiddel. Hij wilde nog wat schoonmaken onder andere op de deurposten en op de lamellen. Vervolgens kwamen twee voor [slachtoffer] onbekende mensen zijn huis binnen. Die waren door de verdachte gebeld. [slachtoffer] dacht dat de verdachte deze mannen had gebeld om eventueel zijn lichaam te verbergen als hij dood was. Hij zat al die tijd op de bank en was bang omdat hij niet wist wat zij van plan waren. Het bloeden van de wond stopte ook niet. [slachtoffer] probeerde het bloeden van de wond te stelpen met wc-papier maar dat hielp niet.
Na ongeveer twee uren gingen de onbekende mannen weg. Nadat de verdachte vervolgens iemand had gebeld is [slachtoffer] in het bijzijn van de verdachte naar het ziekenhuis gegaan. De verdachte vroeg in de auto de hele tijd of [slachtoffer] niet de politie ging bellen. [slachtoffer] was bang en zei tegen de verdachte dat hij niet ging bellen. [slachtoffer] en de verdachte hadden afgesproken om in het ziekenhuis te vertellen dat hij in het glas gevallen was en dat hij een wond had. [slachtoffer] was bang dat de verdachte hem dood zou maken als hij zou vertellen dat hij neergestoken was. De verdachte is meegelopen, het ziekenhuis in. De verpleegster vroeg wat er was gebeurd. [slachtoffer] zei dat hij in glas gevallen was en dat hij een wond had. Toen [slachtoffer] alleen was met de verpleegster, heeft de verpleegster aan hem gevraagd: “Was het glas of een mes?” [slachtoffer] heeft tegen de verpleegster gezegd dat hij gestoken was. Hij moest in het ziekenhuis blijven tot 17 december 2018. [2]
Medische informatie
Uit de geneeskundige verklaring met betrekking tot het bij de aangever geconstateerde letsel blijkt dat bij hem een steekwond in zijn borstkas links onder de oksel is waargenomen. Ook was sprake van een klaplong op de plaats van de steekwond en een losliggend ribfragment van de achtste rib. [3]
In een brief van het LUMC, afdeling Spoedeisende Hulp van 16 december 2018 staat het volgende met betrekking tot [slachtoffer] :
“Bovengenoemde patiënt werd op 16-12-2018 gezien op de Spoedeisende Hulp van het Leids Universitair Medisch Centrum.
(…)
Anamnese
(…) Komt in eerste instantie met verhaal van glasverwonding thorax, blijkt later steekverwonding met mes 20 cm laterale thoraxwand links. (…) Is thuis tussen 3u-4u overvallen door een bekende van patiënt deze heeft patiënt met mes diverse malen proberen te steken, deze heeft afgeweerd en is een steek op thorax gekomen.” [4]
Sporenonderzoek
De politie heeft op 19 december 2018 in de woning van de aangever een sporenonderzoek verricht. Daaruit kwam onder andere het volgende naar voren:
  • er zaten gedroogde bloeddruppels op een muziekmeubel naast een bureau in de woonkamer;
  • er lagen gedroogde bloeddruppels op de vloer bij de schuifdeur naar de hal/badkamer;
  • er lag in de badkamer, bij een stapel wasgoed, een groene deken met daaraan bloedsporen;
  • op de stapel wasgoed lag een onderbroek met bloedvlekken;
  • er lag een bloedveeg op de vloer bij de wastafel.
Verklaring van de verdachte
Hoewel de verdachte een andere verklaring dan [slachtoffer] heeft afgelegd over de omstandigheden rond de steekpartij, heeft hij bekend dat hij de aangever met een mes heeft gestoken. [6]
Conclusie
[slachtoffer] heeft een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Deze verklaring wordt op belangrijke punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. Dat dit is gebeurd, blijkt bovendien uit het door het LUMC geconstateerde letsel: een steekwond links onder de oksel, een klaplong ter hoogte van die plek en een gebroken rib. Verder strookt de in de brief van het LUMC van 16 december 2018 opgenomen anamnese precies met de verklaring van [slachtoffer] dat hij met de verdachte had afgesproken om in het ziekenhuis te vertellen dat hij in glas was gevallen, maar dat hij later toch vertelde dat hij was gestoken. Ook de bevindingen uit het sporenonderzoek komen overeen met de verklaring van [slachtoffer] . Zo heeft hij verklaard dat de verdachte hem na de steekpartij in een groene handdoek wikkelde. Door de politie is in de badkamer van [slachtoffer] (inderdaad) een groene deken met bloedsporen aangetroffen.
De verdediging heeft gewezen op een aantal onvolkomenheden en tegenstrijdigheden in de verklaring van [slachtoffer] . In het licht van het voorgaande zijn deze naar het oordeel van de rechtbank echter niet van dien aard dat deze doen twijfelen aan de juistheid van die verklaring. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] en de hiervoor overigens genoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken. Dat de verdachte dit met de nodige kracht moet hebben gedaan leidt de rechtbank af uit de medische informatie, waaruit onder meer naar voren komt dat sprake was van een gebroken rib.
Het met kracht steken met een mes in het bovenlichaam levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer dat steken met de dood moet bekopen. In het bovenlichaam bevinden zich verschillende vitale organen. De verdachte heeft, door aldus te handelen, die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Dit geldt ook als de verdachte zou worden gevolgd in zijn verklaring dat hij naar achter heeft gestoken en niet precies zag waar hij de aangever zou raken. Door op een dergelijke wijze naar achter te steken aanvaard je immers bewust de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer in het bovenlichaam wordt geraakt. Anders dan de verdediging heeft betoogd, was bij de verdachte volgens de rechtbank dan ook sprake van ten minste het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
(primair)
hij op 16 december 2018 te Leiderdorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met kracht met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdachte heeft verklaard dat hij met de aangever had gevochten. Daarbij zouden zij beiden op de grond zijn gevallen, waarna [slachtoffer] de verdachte bij zijn keel greep en die dicht kneep. De verdachte kon hierdoor niet ademen en zag vervolgens op tafel een mes liggen. Pas daarna zou de verdachte het mes hebben gepakt en daarmee stekende bewegingen hebben gemaakt omdat hij zich moest verdedigen.
Gelet hierop doet de verdediging een beroep op noodweer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte dat hij niet anders kon dan zich verdedigen niet aannemelijk.
Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft zijn verklaring dat hij pas heeft gestoken nadat zijn keel door [slachtoffer] was dichtgeknepen, pas enige tijd na zijn aanhouding afgelegd, namelijk bij de rechter-commissaris (en daarna ter terechtzitting). Dit doet af aan de overtuigingskracht ervan.
Daarbij komt dat de verdachte daarvóór bij de politie had verklaard dat het letsel van [slachtoffer] was ontstaan doordat hij in glas was gevallen. Dit past bij de door [slachtoffer] gestelde ‘afspraak’ met de verdachte dat hij in het ziekenhuis zou vertellen dat hij in glas was gevallen. Die afspraak blijkt ook uit het feit dat [slachtoffer] inderdaad in eerste instantie bij de Spoedeisende Hulp in het LUMC heeft verteld dat hij (slechts) een glasverwonding had. Na het daarop doorvragen door de verpleging vertelde [slachtoffer] de werkelijke oorzaak van zijn verwonding. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat die afspraak inderdaad is gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit alles niet anders te begrijpen, dan dat de verdachte ervoor wilde zorgen dat zijn aandeel in de steekverwonding niet aan het licht zou komen.
Dit past niet bij zijn verklaring dat hij slechts uit zelfverdediging heeft gehandeld.
Overigens: dat juist [slachtoffer] zijn eigen aandeel wilde verhullen, zoals door de verdachte geopperd, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Dan valt immers niet in te zien waarom [slachtoffer] later alsnog bij de Spoedeisende Hulp heeft verteld dat hij was gestoken.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat de verklaring van de verdachte, dat hij pas heeft gestoken nadat zijn keel door [slachtoffer] was dichtgeknepen, ook overigens geen steun vindt in het dossier. De rechtbank acht zijn verklaring in zoverre dan ook niet aannemelijk geworden, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Hij heeft omtrent de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 16 december 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer in de vroege ochtend in zijn eigen woning met een mes in zijn bovenlichaam te steken. In de uren nadat dit was gebeurd heeft de verdachte zich met name bezig gehouden met het verhullen van de sporen van de steekpartij, en van zijn aandeel daarin. Zo heeft de verdachte eerst het slachtoffer onder de douche gezet en is daarna de woning gaan schoonmaken. Zodoende heeft het uren geduurd voordat het slachtoffer uiteindelijk naar het ziekenhuis is gebracht. Ondertussen heeft het slachtoffer doodsangsten uitgestaan. Dat de steekpartij geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet is te danken aan het handelen van de verdachte. Wel heeft het slachtoffer zwaar letsel opgelopen, waarvan hij tot de dag van vandaag nog last heeft. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig, en voor het slachtoffer zeer ingrijpend misdrijf. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte uit eigenbelang het slachtoffer enige uren medische hulp heeft onthouden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 8 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een voortgangsverslag van de reclassering van 28 maart 2019.
Straf
Naar het oordeel van de rechtbank doet de eis van de officier van justitie – gelet ook op de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheid – onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank acht, alles overwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding, groot € 7.726,40. Dit bedrag bestaat uit € 1.226,40 aan materiële schade en € 6.500,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering inclusief de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet alle gevorderde materiële schadeposten voldoende onderbouwd zijn en heeft de rechtbank verzocht om daarom gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. De vordering ter zake van immateriële schade dient volgens de officier van justitie te worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering te ingewikkeld is om in dit strafgeding te worden behandeld en dat de vordering van de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering fors dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
Materiële schade
Het door [slachtoffer] gevorderde bedrag aan materiële schade is door de verdediging betwist. Nu exacte begroting van de schade niet mogelijk is, schat de rechtbank de materiële schade op
€ 350,00. De post ziekengeld á € 150,00 is ook voldoende onderbouwd. De rechtbank zal een totaalbedrag van € 500,00 aan materiële schade toewijzen.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de overige gevorderde materiële schade afwijzen.
Immateriële schade
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is eveneens door de verdediging betwist. Gelet op het voorgaande – en rekening houdend met de omstandigheden van dit geval – is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is, aangezien de rechtbank de vordering - mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegekend - tot dit bedrag voldoende onderbouwd acht.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de overige gevorderde immateriële schade niet‑ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.500,00, (bestaande uit
€ 500,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 16 december 2018 omdat de schade vanaf deze datum is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de overige gevorderde materiële schade afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige gevorderde immateriële bedrag niet-ontvankelijk verklaren in (dat deel van) de vordering.
Kosten
Aangezien de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het hiervoor genoemde toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de hiervoor genoemde datum, ten behoeve van het slachtoffer.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 4, 5 en 6 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de beslagene. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat over de onder 7 inbeslaggenomen autosleutel geen beslissing wordt genomen, aangezien deze autosleutel hoort bij de auto van de verdachte waarop reeds conservatoir beslag is gelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen dienen te worden teruggegeven, nu er geen strafvorderlijk belang meer is dat zich daartegen verzet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan beslagene gelasten van de onder 4, 5 en 6 genummerde voorwerpen: de trainingsbroeken en het vest.
De rechtbank zal geen beslissing nemen over de onder 7 inbeslaggenomen autosleutel
aangezien deze door de rechtbank wordt geacht deel uit te maken van de auto van de verdachte waarop reeds conservatoir beslag is gelegd ten behoeve van het slachtoffer.

9.De vorderingen tenuitvoerlegging

9.1
De vorderingen van de officier van justitie
T.a.v. 09/232630-17
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 februari 2018 voorwaardelijk opgelegde taakstraf, te weten een taakstraf voor de duur van vijftig uren subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis.
T.a.v. 22/004050-15
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag van 12 april 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier weken.
9.2
Het standpunt van de verdediging
T.a.v. 09/232630-17 en 22/004050-15
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen, aangezien in onderhavige zaak sprake is van een noodweersituatie. Subsidiair heeft de raadsman betoogd de proeftijd van de vordering met parketnummer 09/232630-17 met één jaar te verlengen en de vordering met parketnummer 22/004050-15 af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
T.a.v. 09/232630-17
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 26 maart 2019 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 februari 2018, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit (zoals in dit vonnis reeds is overwogen, was van een noodweersituatie geen sprake).
T.a.v. 22/004050-15
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 26 maart 2019 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld arrest was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.500,00, (bestaande uit € 500,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 december 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade wordt afgewezen;
bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 december 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 62 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan de beslagene van de op de beslaglijst onder 4, 5 en 6 genummerde voorwerpen, te weten:
4. 1.00 STK Trainingsbroek Kl:blauw
PGM
5. 1.00 STK Vest Kl:zwart
NIKE
6. 1.00 STK Trainingsbroek
-
Opdruk Chelsea
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 februari 2018, gewezen onder parketnummer 09/232630-17, te weten: een taakstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, subsidiair 25 (vijfentwintig) dagen vervangende hechtenis;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Den Haag van 12 april 2016, gewezen onder parketnummer 22/004050-15, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.R. Glass, voorzitter,
mr. H. Steenhuis, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018338816, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 159).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 18 december 2018, blz. 9-12.
3.Een geschrift zijnde letselbeschrijving GGD van 31 december 2018, blz. 122-123.
4.Een geschrift zijnde een brief van het LUMC van 16 december 2018, ongenummerd.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 29 december 2018, blz. 76.
6.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2019.