5.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie mishandelingen. Deze mishandelingen heeft verdachte gepleegd binnen een kliniek voor intensieve zorg, waar verdachte op dat moment verbleef. Twee van deze mishandelingen waren gericht tegen personeel van die kliniek en de andere mishandeling was gericht tegen een medebewoner van die kliniek. Een mishandeling kan bij het slachtoffer gevoelens van onveiligheid veroorzaken en met dit handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 1 maart 2019. Daaruit blijkt dat aan verdachte in 2007 wegens mishandeling de strafrechtelijke maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 7 mei 2018, waarin staat beschreven dat betrokkene momenteel is opgenomen in het kader van een rechterlijke machtiging en de reclassering daarom geen meerwaarde ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden, wel achten zij het van belang dat er een NIFP rapportage wordt aangevraagd.
Voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, acht de rechtbank voorts de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte en daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies van belang.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 21 september 2018, opgemaakt door B.A. Blansjaar, psychiater, alsmede de Pro Justitia-rapportage van 25 september 2018, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog en tenslotte een geneeskundige verklaring van 3 september 2018, opgemaakt in het kader van een verzoek ter verkrijging van een machtiging tot voortzetting van het verblijf (als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Wet Bopz) door A.H. Heck, psychiater. Verdachte heeft maar zeer beperkt meegewerkt aan de onderzoeken, doch zijn er een aantal resultaten neergelegd in de rapportages.
In zijn rapport is psychiater B.A. Blansjaar tot de conclusie gekomen dat betrokkene lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waarschijnlijk schizofrenie. Naar alle waarschijnlijkheid heeft betrokkene (ook) ten tijde van het tenlastegelegde geleden aan een schizofrene psychose geleden. Gezien de ernst van die stoornis heeft die ziekelijke stoornis ook invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Door het gebrek aan medewerking kon de psychiater de aard van het verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde echter niet nader onderzoeken en kon hij ook geen advies geven worden met betrekking tot de eventuele toerekenbaarheid.
De psycholoog is eveneens tot de conclusie gekomen dat er veel aanwijzingen zijn voor het bestaan van een psychiatrische stoornis bij betrokkene. Volgens de psycholoog is dit echter met onvoldoende zekerheid vast te stellen omdat betrokkene slechts zeer beperkt zijn medewerking heeft verleend.
In de geneeskundige verklaring (betreffende het verzoek machtiging voortgezet verblijf) d.d. 5 september 2018 van psychiater A.H. Heck komt naar voren dat betrokkene in elk geval sinds 2004 bekend is met schizofrenie van het paranoïde type. Op 18 maart 2017 werd hij gedwongen opgenomen met psychotische kenmerken en paranoïde gekleurde wanen richting de politiek en grootheidswanen rondom het bestrijden van pedofilie in de wereld. Ook in de periode september 2015 tot maart 2016 was sprake van gedwongen opname.
Psychiater Heck komt ten tijde van het opstellen van het rapport tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van een, middels Clozepine, deels in remissie gaande psychose (op basis van schizofrenie). Vanwege totaal ontbrekend ziektebesef, levert de stoornis van de geestvermogens een gevaar op voor betrokkene zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen, te weten het toebrengen van letsel. Betrokkene zal zich, indien vrijwillig behandeld, onttrekken aan de noodzakelijke behandeling (onder andere stoppen met medicatie) waarna verdieping van zijn psychose in een hoog risico op recidief toebrengen van letsel zal resulteren. Het betreft hier een chronische aandoening, voor welke aandoening betrokkene eerst tot voldoende ziektebesef moet komen, ten einde de noodzakelijke therapietrouw voor dagelijkse orale clozepine medicatie veilig te stellen. Een gesloten klinische behandelcontext is daarom volgens de psychiater thans noodzakelijk.
De rechtbank stelt vast dat indien een verdachte, zoals in dit geval, zijn (volledige) medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek voor het plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr vervalt. Echter blijft nog steeds vereist dat wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet mogelijk. Het is aan de rechter om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet daartoe de ruimte geeft. De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-V en dat deze dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige. Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde Pro Justitia rapportages en de geneeskundige verklaring van psychiater A. Heck op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Zij kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen van de deskundigen en de psychiater A. Heck en maakt deze tot de hare. Hetgeen hierboven is uiteengezet en overwogen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voldoende aannemelijk is dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bovendien acht de rechtbank ook aannemelijk dat verdachte volledig heeft gehandeld vanuit die ziekelijke stoornis. In dit verband hecht de rechtbank in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde onderzoek van psychiater A.H. Heck, die onderzoek heeft verricht waaraan verdachte wel (deels) heeft meegewerkt. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan de chronische ziekte schizofrenie. Daarnaast hecht de rechtbank veel waarde aan het eerdergenoemde onderzoek van psychiater B.A. Blansjaar. Ondanks dat verdachte maar beperkt aan dit onderzoek heeft meegewerkt is de psychiater tot de conclusie gekomen dat betrokkene naar alle waarschijnlijkheid (ook) ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een schizofrene psychose en dat die ziekelijke stoornis invloed heeft gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. De hierboven genoemde bevindingen van de deskundigen en de psychiater A. Heck, brengen de rechtbank dan ook tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte volledig vanuit zijn ziekelijke stoornis tot het bewezenverklaarde is gekomen en als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt ten aanzien van het bewezenverklaarde. De bewezen verklaarde feiten kunnen verdachte aldus niet worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte niet strafbaar ter zake van de bewezenverklaarde feiten en zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
MaatregelNu verdachte niet strafbaar is en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan hem geen straf worden opgelegd. Wel kan aan hem een maatregel worden opgelegd. Bij de in aanmerking komende maatregelen gaat het - anders dan bij straffen - primair om de beveiliging van de maatschappij. Gelet op de hiervoor weergegeven rapporten, de documentatie betreffende verdachte en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen.
Ten aanzien van de mate van gevaar, in het bijzonder de inschatting van escalatie van het gedrag van verdachte, meer in het bijzonder waar het betreft fysiek geweld tegen personen, is psychiater A.H. Heck in zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat hiervan sprake is vanwege het totaal ontbrekend ziektebesef bij betrokkene. Daarnaast zal betrokkene zich volgens de psychiater bij een vrijwillige behandeling onttrekken aan de noodzakelijke behandeling (hij zal onder andere stoppen met medicatie) waarna verdieping van zijn psychose in een hoog risico op recidief toebrengen van letsel zal resulteren. Omdat verdachte eerst tot voldoende ziektebesef moet komen, teneinde de noodzakelijke therapietrouw voor dagelijkse orale clozepine medicatie veilig te stellen, is een gesloten klinische behandelcontext volgens de psychiater thans noodzakelijk.
Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke escalatie in het gedrag van betrokkene in de toekomst, met fysiek gevaar voor personen. Daar komt bij dat verdachte al jaren bekend is met opnamen op grond van de Wet Bopz en wordt beschreven als zeer onberekenbaar en onvoorspelbaar.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de wettelijke voorwaarden als genoemd in artikel 37 Sr.
De rechtbank acht ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar
noodzakelijk, omdat de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen deze maatregel eist.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de kans op herhaling door een behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek worden verkleind. Omdat verdachte zich wegens een gebrek aan ziekte-inzicht niet wil laten behandelen en begeleiden, dient dit in een gedwongen kader te geschieden.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van (maximaal) één jaar gelasten.