ECLI:NL:RBDHA:2019:3699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
09-034387-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte verklaard volledig ontoerekeningsvatbaar voor drie mishandelingen met plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie mishandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvende in een psychiatrische instelling, volledig ontoerekeningsvatbaar is. De mishandelingen vonden plaats op 23 maart 2017 in Oegstgeest, waarbij de verdachte slachtoffers, waaronder personeel van de instelling, heeft mishandeld. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, maar oordeelt dat de verdachte niet strafbaar is vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, vermoedelijk schizofrenie. De rechtbank heeft daarbij de rapportages van verschillende deskundigen in overweging genomen, die bevestigden dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychische aandoening die zijn gedragingen beïnvloedde.

De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een maatregel opgelegd tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Dit is gedaan om de veiligheid van anderen te waarborgen, gezien het gevaar dat de verdachte vormt voor de maatschappij. De rechtbank heeft de toepasselijke wetsartikelen, waaronder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, toegepast en benadrukt dat de maatregel noodzakelijk is vanwege de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09-034387-18
Datum uitspraak: 17 april 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans verblijvende in de [instelling] te Poortugaal.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 mei 2018 (politierechter) en 3 april 2019 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Achahbar en van hetgeen door de raadsvrouw mr. I. Aardoom-Fuchs naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2017 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 1] in zijn nek te krassen/krabben;
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2017 te Oegstgeest [slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht te stompen en/of te slaan;
3
hij op of omstreeks 21 december 2017 te Oegstgeest [slachtoffer 3] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen op het achterhoofd te
stompen en/of te slaan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal mishandelingen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1:
Op 23 maart 2017 heeft [slachtoffer 1] , allround begeleider bij de geestelijke gezondheid zorg, afdeling kliniek intensieve zorg, aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op 23 maart 2017 in Oegstgeest. Hij was die dag werkzaam op de afdeling toen hij werd aangesproken door één van de cliënten, zijnde verdachte. Tijdens dit gesprek probeerde verdachte hem opeens te slaan met zijn rechter vuist. Hij ontweek die vuistslag, maar voelde dat verdachte hem raakte met iets scherp in zijn nek. Hij heeft het vermoeden dat dit de nagel van verdachte betrof. Hij voelde hierdoor pijn aan de linkerkant van zijn nek. Later zag hij dat hij een dikke kras had aan de linkerkant van zijn nek. [2] Verbalisant [verbalisant] , die de aangifte heeft opgenomen, heeft bij [slachtoffer 1] een dikke rode kras aan de linkerkant van zijn nek gezien. Zij heeft hiervan een foto gemaakt en deze foto bij de aangifte gevoegd. [3]
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 23 maart 2017 te Oegstgeest schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] door hem in zijn nek te krassen/krabben.
Ten aanzien van feit 2:
Op 23 maart 2017 heeft [slachtoffer 2] , werkzaam als verpleegassistent bij de [instelling] op de afdeling kliniek intensieve zorg, aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op 23 maart 2017 te Oegstgeest. Hij heeft verklaard dat hij die dag een collega, genaamd [slachtoffer 1] , heeft geholpen bij het overbrengen van een patiënt, zijnde verdachte, naar de separeer cel. Aangekomen bij de separeercel moest verdachte zijn kleren uit doen. Verdachte leek vooralsnog mee te werken, liet zijn broek zakken en bukte voorover. Vervolgens kwam verdachte in een vloeiende beweging overeind en sloeg [slachtoffer 2] met zijn rechtervuist, kennelijk opzettelijk en met kracht, vol op zijn mond. [slachtoffer 2] voelde hierdoor direct pijn en als gevolg van de klap lag zijn bovenlip van binnen open en bloedde deze. [4]
Door [slachtoffer 1] is verklaard dat hij op 23 maart 2017 heeft gezien dat verdachte zijn collega [slachtoffer 2] een rechter vuistslag heeft gegeven waardoor zijn collega naar achteren is gevallen, tegen de muur aan en zijn mond hevig bloedde. [5]
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 23 maart 2017 te Oegstgeest schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door hem in zijn gezicht te stompen.
Ten aanzien van feit 3:
Aangezien verdachte heeft bekend dat hij zich op 21 december 2017 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 3] , hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van verdachte ten aanzien van dat feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , blz. 4 en 5;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 15 t/m 19.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 23 maart 2017 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die
[slachtoffer 1] in zijn nek te krassen/krabben;
2.
hij op 23 maart 2017 te Oegstgeest [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die
[slachtoffer 2] in het gezicht te stompen;
3
hij op 21 december 2017 te Oegstgeest [slachtoffer 3] heeft mishandeld
door die [slachtoffer 3] meermalen op het achterhoofd te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte en de op te leggen maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is. Verdachte heeft niet willen meewerken aan de onderzoeken van de deskundigen en de deskundigen hebben daardoor geen advies kunnen uitbrengen over de toerekenbaarheid van verdachte. Volledige ontoerekeningsvatbaarheid is daardoor niet vast te stellen, aldus de officier van justitie. Wel heeft de officier van justitie verzocht om verdachte de feiten - gelet op alle omstandigheden - in verminderde mate toe te rekenen.
De officier van justitie heeft daartoe gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) toegepast moet worden, nu de omstandigheden – verdachte zit reeds gesloten geplaatst op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) en heeft geen vrijheden, de strafbare feiten dateren van twee jaar geleden en verdachte heeft sindsdien geen nieuwe strafbare feiten gepleegd - van dien aard zijn dat een straf thans niet meer op zijn plaats is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals deze geëist is, aan verdachte op te leggen maar de proeftijd (gelet op het tijdsverloop) te matigen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie mishandelingen. Deze mishandelingen heeft verdachte gepleegd binnen een kliniek voor intensieve zorg, waar verdachte op dat moment verbleef. Twee van deze mishandelingen waren gericht tegen personeel van die kliniek en de andere mishandeling was gericht tegen een medebewoner van die kliniek. Een mishandeling kan bij het slachtoffer gevoelens van onveiligheid veroorzaken en met dit handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 1 maart 2019. Daaruit blijkt dat aan verdachte in 2007 wegens mishandeling de strafrechtelijke maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 7 mei 2018, waarin staat beschreven dat betrokkene momenteel is opgenomen in het kader van een rechterlijke machtiging en de reclassering daarom geen meerwaarde ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden, wel achten zij het van belang dat er een NIFP rapportage wordt aangevraagd.
Voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, acht de rechtbank voorts de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte en daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies van belang.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 21 september 2018, opgemaakt door B.A. Blansjaar, psychiater, alsmede de Pro Justitia-rapportage van 25 september 2018, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog en tenslotte een geneeskundige verklaring van 3 september 2018, opgemaakt in het kader van een verzoek ter verkrijging van een machtiging tot voortzetting van het verblijf (als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Wet Bopz) door A.H. Heck, psychiater. Verdachte heeft maar zeer beperkt meegewerkt aan de onderzoeken, doch zijn er een aantal resultaten neergelegd in de rapportages.
In zijn rapport is psychiater B.A. Blansjaar tot de conclusie gekomen dat betrokkene lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waarschijnlijk schizofrenie. Naar alle waarschijnlijkheid heeft betrokkene (ook) ten tijde van het tenlastegelegde geleden aan een schizofrene psychose geleden. Gezien de ernst van die stoornis heeft die ziekelijke stoornis ook invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Door het gebrek aan medewerking kon de psychiater de aard van het verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde echter niet nader onderzoeken en kon hij ook geen advies geven worden met betrekking tot de eventuele toerekenbaarheid.
De psycholoog is eveneens tot de conclusie gekomen dat er veel aanwijzingen zijn voor het bestaan van een psychiatrische stoornis bij betrokkene. Volgens de psycholoog is dit echter met onvoldoende zekerheid vast te stellen omdat betrokkene slechts zeer beperkt zijn medewerking heeft verleend.
In de geneeskundige verklaring (betreffende het verzoek machtiging voortgezet verblijf) d.d. 5 september 2018 van psychiater A.H. Heck komt naar voren dat betrokkene in elk geval sinds 2004 bekend is met schizofrenie van het paranoïde type. Op 18 maart 2017 werd hij gedwongen opgenomen met psychotische kenmerken en paranoïde gekleurde wanen richting de politiek en grootheidswanen rondom het bestrijden van pedofilie in de wereld. Ook in de periode september 2015 tot maart 2016 was sprake van gedwongen opname.
Psychiater Heck komt ten tijde van het opstellen van het rapport tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van een, middels Clozepine, deels in remissie gaande psychose (op basis van schizofrenie). Vanwege totaal ontbrekend ziektebesef, levert de stoornis van de geestvermogens een gevaar op voor betrokkene zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen, te weten het toebrengen van letsel. Betrokkene zal zich, indien vrijwillig behandeld, onttrekken aan de noodzakelijke behandeling (onder andere stoppen met medicatie) waarna verdieping van zijn psychose in een hoog risico op recidief toebrengen van letsel zal resulteren. Het betreft hier een chronische aandoening, voor welke aandoening betrokkene eerst tot voldoende ziektebesef moet komen, ten einde de noodzakelijke therapietrouw voor dagelijkse orale clozepine medicatie veilig te stellen. Een gesloten klinische behandelcontext is daarom volgens de psychiater thans noodzakelijk.
De rechtbank stelt vast dat indien een verdachte, zoals in dit geval, zijn (volledige) medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek voor het plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr vervalt. Echter blijft nog steeds vereist dat wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet mogelijk. Het is aan de rechter om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet daartoe de ruimte geeft. De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-V en dat deze dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige. Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde Pro Justitia rapportages en de geneeskundige verklaring van psychiater A. Heck op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Zij kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen van de deskundigen en de psychiater A. Heck en maakt deze tot de hare. Hetgeen hierboven is uiteengezet en overwogen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voldoende aannemelijk is dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bovendien acht de rechtbank ook aannemelijk dat verdachte volledig heeft gehandeld vanuit die ziekelijke stoornis. In dit verband hecht de rechtbank in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde onderzoek van psychiater A.H. Heck, die onderzoek heeft verricht waaraan verdachte wel (deels) heeft meegewerkt. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan de chronische ziekte schizofrenie. Daarnaast hecht de rechtbank veel waarde aan het eerdergenoemde onderzoek van psychiater B.A. Blansjaar. Ondanks dat verdachte maar beperkt aan dit onderzoek heeft meegewerkt is de psychiater tot de conclusie gekomen dat betrokkene naar alle waarschijnlijkheid (ook) ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een schizofrene psychose en dat die ziekelijke stoornis invloed heeft gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. De hierboven genoemde bevindingen van de deskundigen en de psychiater A. Heck, brengen de rechtbank dan ook tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte volledig vanuit zijn ziekelijke stoornis tot het bewezenverklaarde is gekomen en als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt ten aanzien van het bewezenverklaarde. De bewezen verklaarde feiten kunnen verdachte aldus niet worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte niet strafbaar ter zake van de bewezenverklaarde feiten en zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
MaatregelNu verdachte niet strafbaar is en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan hem geen straf worden opgelegd. Wel kan aan hem een maatregel worden opgelegd. Bij de in aanmerking komende maatregelen gaat het - anders dan bij straffen - primair om de beveiliging van de maatschappij. Gelet op de hiervoor weergegeven rapporten, de documentatie betreffende verdachte en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen.
Ten aanzien van de mate van gevaar, in het bijzonder de inschatting van escalatie van het gedrag van verdachte, meer in het bijzonder waar het betreft fysiek geweld tegen personen, is psychiater A.H. Heck in zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat hiervan sprake is vanwege het totaal ontbrekend ziektebesef bij betrokkene. Daarnaast zal betrokkene zich volgens de psychiater bij een vrijwillige behandeling onttrekken aan de noodzakelijke behandeling (hij zal onder andere stoppen met medicatie) waarna verdieping van zijn psychose in een hoog risico op recidief toebrengen van letsel zal resulteren. Omdat verdachte eerst tot voldoende ziektebesef moet komen, teneinde de noodzakelijke therapietrouw voor dagelijkse orale clozepine medicatie veilig te stellen, is een gesloten klinische behandelcontext volgens de psychiater thans noodzakelijk.
Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke escalatie in het gedrag van betrokkene in de toekomst, met fysiek gevaar voor personen. Daar komt bij dat verdachte al jaren bekend is met opnamen op grond van de Wet Bopz en wordt beschreven als zeer onberekenbaar en onvoorspelbaar.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de wettelijke voorwaarden als genoemd in artikel 37 Sr.
De rechtbank acht ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar
noodzakelijk, omdat de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen deze maatregel eist.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de kans op herhaling door een behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek worden verkleind. Omdat verdachte zich wegens een gebrek aan ziekte-inzicht niet wil laten behandelen en begeleiden, dient dit in een gedwongen kader te geschieden.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van (maximaal) één jaar gelasten.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018050529, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Noord (doorgenummerd blz. 1 t/m 46).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 21 en 22.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 23 en 24.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , blz. 26 en 27.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , blz. 30.