ECLI:NL:RBDHA:2019:3690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
7464991 RP VERZ 19-50017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens niet-naleving re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Dental Clinics Den Haag B.V. (werkgever) en een werknemer, die als tandartsassistente werkzaam was. De werkgever verzocht om ontbinding op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer, die herhaaldelijk niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen na een langdurige ziekte. De werknemer had zich ziek gemeld na haar bevallingsverlof en was sindsdien niet hersteld. De werkgever had meerdere keren een loonstop opgelegd en het UWV om een deskundigenoordeel gevraagd, waaruit bleek dat de werknemer onvoldoende meewerkte aan haar re-integratie.

De werknemer verzocht de kantonrechter om het verzoek van de werkgever niet ontvankelijk te verklaren en om een transitievergoeding en billijke vergoeding toe te kennen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer bij herhaling niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan, wat kwalificeerde als ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 6 maart 2019 en wees het verzoek van de werknemer af. Tevens werd de werknemer veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die op € 601,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werknemers om mee te werken aan hun re-integratie en de gevolgen van het niet naleven daarvan, waaronder de mogelijkheid van ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder recht op transitievergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
VE
Zaaknr.: 7464991 RP VERZ 19-50017
Uitspraakdatum: 6 maart 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Dental Clinics Den Haag B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
verzoekende partij,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mr. M.J.E. Stuurop (KBS Advocaten),
tegen
[verweerster], (toevoeging: 3KG9754)
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es (Bazar@Laan Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
Werkgever heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, met 38 producties (nrs. 1 tot en met 8), bij de griffie ingekomen op 14 januari 2019, verzocht - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst tussen haar en werknemer op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, dan wel op grond van een verstoorde arbeidsverhouding te ontbinden.
1.2.
Op 4 februari 2019 is bij de griffie het verweerschrift van werknemer, met vijf producties (nrs. 1 tot en met 5) ingekomen. In het verweerschrift verzoekt werknemer het verzoek van werkgever niet ontvankelijk te verklaren, danwel af te wijzen, althans alleen toe te wijzen onder gelijktijdige toekenning van de transitievergoeding van € 1.959,24 bruto en een billijke vergoeding van € 10.076,- bruto. Daarnaast heeft werknemer een zelfstandig tegenverzoek ingediend, waarin zij verzoekt de loonstop ongedaan te maken en het (achterstallig) loon te betalen.
1.3.
Bij brief van 5 februari 2019 heeft de gemachtigde van werkgever nog twee aanvullende producties (nrs. 39 tot en met 40) overgelegd. Vervolgens heeft de gemachtigde van werkgever bij fax van 7 februari 2019 nog twee aanvullende producties overgelegd (nrs. 41 tot en met 42).
1.4.
De gemachtigde van werknemer heeft op 7 februari 2019 nog een drietal producties en op 11 februari 2019 nog eens twee producties overgelegd.
1.5.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden 12 februari 2019. Daarbij is namens werkgever de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] verschenen alsmede de gemachtigde van werkgever en is werknemer in persoon verschenen, samen met haar gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van werkgever een pleitnotitie overgelegd. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.6.
Uitspraak op het verzoek is vervolgens bepaald op 6 maart 2019.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is geboren op [geboortedag] 1991 en zij is op [2015] in dienst van werkgever als tandartsassistente. Haar meest recente salaris bedraagt € 1.554,95 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Haar arbeidsovereenkomst is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en betreft 32 uur per week.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is op grond van artikel 15 de meest actuele KNMT-Arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing.
2.3.
Werkgever is een groep van verschillende tandartspraktijken, waar op verschillende locaties tandheelkundige zorg wordt aangeboden.
2.4.
Werknemer is op 14 maart 2018 bevallen van een zoon. Voorafgaand aan het einde van haar bevallingsverlof per 2 juni 2018 heeft zij zich per 1 juni 2018 ziek gemeld. Werknemer is sindsdien niet hersteld.

3.Het verzoek

3.1.
Werkgever verzoekt bij beschikking de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, zo spoedig mogelijk op grond van een redelijke grond, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, kosten rechtens.
3.2.
Aan het verzoek legt werkgever - kort gezegd - ten grondslag dat werknemer bij herhaling (ernstig) verwijtbaar handelt of nalaat, zodanig dat van werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In 2017 en 2018 is werknemer veelvuldig arbeidsongeschikt geweest, gedurende welke periode zij zich herhaaldelijk niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft gehouden. Werkgever heeft zich daarom genoodzaakt gezien om, tot drie keer toe, een loonstop op te leggen. Daarnaast heeft werkgever het UWV verzocht om een deskundigenoordeel af te geven over de vraag of werknemer voldoende aan haar re-integratie heeft gedaan. Het UWV heeft geoordeeld dat de door werknemer uitgevoerde re-integratie inspanningen onvoldoende zijn. Werkgever is van mening dat werknemer hierdoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Herplaatsing ligt niet in de rede.

4.Het verweer en het zelfstandig tegenverzoek

4.1.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Werknemer verzoekt werkgever niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en in ieder geval alleen toe te wijzen onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
4.2.
Werknemer verzoekt in haar zelfstandig tegenverzoek om werkgever te veroordelen de loonstops c.q. opschorting van loonbetalingen bij ziekte ongedaan te maken en het verschuldigde te betalen over de periode van 11 juli 2018 tot en met januari 2019 ter hoogte van een bedrag van € 10.332,89 bruto, althans € 3.265,40 bruto ten titel van achterstallig salaris en vanaf februari 2018 een bedrag van € 1.554,95 bruto per maand, de verschuldigde vakantietoeslag van 8% over het rechtens verschuldigde salaris, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging over de hiervoor vermelde bedragen. Daarnaast vordert werknemer om werkgever de veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor gevorderde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de datum van algehele voldoening.

5.De beoordeling van het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek

5.1.
De rechtsvraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of werknemer bij herhaling niet aan haar re-integratie verplichtingen heeft voldaan, zodanig dat het is te kwalificeren is als verwijtbaar handelen in de zin van 7:669 lid 1 sub e, dat van werkgever in alle redelijkheid niet kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.2.
Krachtens de artikelen 7:658a en 7:660a BW is - kort gezegd - de werkgever verplicht maatregelen gericht op re-integratie te nemen indien de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten en is de werknemer onder meer gehouden gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan in het kader van de re-integratie getroffen maatregelen, alsmede medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak. In dit kader is werkgever, in overleg met de bedrijfsarts, arbeidsdeskundige en de werknemer, leidend in het treffen van bedoelde maatregelen. Werknemer dient zich daarnaar te voegen, tenzij die maatregelen op gespannen voet staan met de beginselen van goed werkgeverschap of anderszins als onredelijk moeten worden aangemerkt. Werkgever stelt dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen om de re-integratie te laten slagen.
5.3.
In het kader van de re-integratie heeft werkgever werknemer voor het eerst schriftelijk gewaarschuwd over haar bereikbaarheid tijdens ziekte per brief van 29 juni 2017. Hierin staat kort samengevat dat werknemer de afspraakmomenten niet nakomt en een aantal keer zonder de werkgever te informeren niet op het werk komt. Op 1 juni 2018 heeft werknemer zich weer ziek gemeld en is zij per e-mail van 4 juni 2018 opgeroepen om op 8 juni 2018 bij de bedrijfsarts te verschijnen. Hierop is werknemer niet bij de bedrijfsarts verschenen en is zij opnieuw opgeroepen voor een afspraak op 18 juni 2018. De bedrijfsarts achtte werknemer in staat tot het verrichten van de eigen en aangepaste arbeid voor minimaal twee keer per week twee uur. Op grond van dit advies heeft werkgever per e-mail van 21 juni 2018 werknemer opgeroepen om met ingang van 25 juni 2018 te starten met de re-integratie. Werknemer liet vervolgens per mail van 22 juni 2018 aan werkgever weten dat zij niet in staat was om op 25 juni 2018 te beginnen met werken. Hierop heeft werkgever aanleiding gezien om werknemer opnieuw te laten oproepen door de bedrijfsarts. Naar aanleiding van dit consult heeft de bedrijfsarts op 13 juli 2018 geoordeeld dat er medisch gezien geen sprake was van een medisch objectiveerbare ziekte of gebrek bij werknemer. De bedrijfsarts oordeelde als volgt:

Er is momenteel medisch gezien geen sprake van een medisch objectiveerbaar ziekte/gebrek stoornis.”
en voorts:

Er zijn nu geen functionele beperkingen te duiden waardoor betrokkene haar arbeid niet zou kunnen verrichten.”
5.4.
De bedrijfsarts adviseerde op 13 juli 2018 volledige werkhervatting per 13 augustus 2018 conform een tijdsgebonden stappenplan. Hier was werknemer het niet mee eens. De bedrijfsarts alsook werkgever hebben haar gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel bij UWV te vragen. Hierop heeft werknemer 27 juli 2018 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Dit deskundigenoordeel heeft echter nooit plaatsgevonden, aangezien er door het UWV na meerdere pogingen hiertoe geen contact met werknemer is verkregen. Niet gebleken is dat werknemer daarna nog een verzoek tot een deskundigenoordeel heeft ingediend, waardoor de kantonrechter uitgaat van de juistheid van het oordeel van de bedrijfsarts van 13 juli 2018.
5.5.
Werknemer vraagt daarna verlof aan werkgever voor de periode 30 juli 2018 tot en met 24 augustus 2018. Werkgever verleent toestemming voor de periode 30 juli tot en met 20 augustus 2018 en verwacht dat werknemer op maandag 20 augustus 2018 weer op het werk verschijnt voor het verrichten van passende werkzaamheden. Op 17 augustus 2018 meldt werknemer zich vanuit het buitenland ziek. Werkgever laat haar oproepen door de bedrijfsarts en deze heeft op 27 augustus 2018, nadat werknemer uit het buitenland was teruggekeerd, geoordeeld dat werknemer per direct in staat is om conform het opgestelde opbouwschema passende werkzaamheden te verrichten, waaronder begrepen het tenminste in één keer een trap op of af gaan. Werkgever legt, nu werknemer niet aan haar re-integratieverplichtingen voldoet een loonstop op totdat werknemer wel weer aan haar re-integratieverplichtingen voldoet. Op 24 september 2018 begint werknemer voor het eerst met de re-integratie volgens het opbouwschema op de locatie op de Laan van Meerdervoort, omdat daar geen trap aanwezig is. Daarna heeft werknemer zich weer ziekgemeld op 8 oktober 2018 en wederom oordeelt de bedrijfsarts dat zij in staat is om haar werk te doen met inachtneming van haar beperkingen en het opbouwschema. Werknemer verschijnt wederom niet op de afgesproken datum 24 oktober 2018, waarop zij zou starten met de re-integratie. Werkgever legt om die reden opnieuw een loonstop op.
5.6.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat werkgever aan haar re-integratie inspanningen heeft voldaan door een werkplek aan te bieden in overeenstemming met de beperkingen van werknemer. Zo mocht werknemer haar re-integratie werkzaamheden uitvoeren op de locatie op de Laan van Meerdervoort, omdat daar geen trap is. Vervolgens heeft werkgever op de locatie op de Thomsonlaan een ruimte op de begane grond beschikbaar gesteld, zodat werknemer geen trappen hoeft te lopen. Tevens stelt werkgever zich te hebben gehouden aan de werkuren van het opbouwschema en de te nemen pauzes tussen de werkzaamheden. Het verweer van werknemer dat zij van werkgever hele dagen moest werken en tijdens het werk niet enkele minuten mocht vertreden is niet verder onderbouwd. Het blijft enkel bij een niet nader onderbouwde ontkenning van de door werkgever gemotiveerd gestelde feiten en omstandigheden, waaronder werknemer moest re-integreren.
5.7.
Uit het deskundigenoordeel van UWV van 27 november 2018 blijkt dat werknemer onvoldoende meewerkt aan de re-integratie.
“Werkgever heeft werknemer op diverse manieren uitgenodigd: telefonisch, voicemail, email en per brief. Toch is werknemer diverse keren zonder berichtgeving niet verschenen op afspraken met de werkgever (11 en 18 juni 2018, 16 juli 2018, 30 augustus 2018, 10 en 17 september 2019, 24 oktober 2018) of meldt zich ziek als het niet eens is met het rooster of de werkzaamheden die van haar gevraagd worden en neemt daarna een afwachtende houding aan.
Mijns inziens heeft werknemer onvoldoende aan re-integratie voldaan. Zij wordt volgens bedrijfsarts en verzekeringsarts medisch in staat geacht om te re-integreren en heeft niet of onvoldoende meegewerkt aan het tijdcontingent opbouwen van arbeidsuren. Werknemer kan re-integreren rekening houdend met de door de BA aangegeven punten. Er is geen medische aanleiding (geweest) om hiervan af te wijken.”
5.8.
Blijkens voormelde verklaring wordt werknemer medisch telkens gezien in staat geacht om aan haar re-integratie werkzaamheden te voldoen. Tevens werkte werknemer niet mee aan haar re-integratie door herhaaldelijk zonder bericht van verhindering niet op geplande afspraken te komen van de bedrijfsarts, arbeidsdeskundige en de werkgever. Ook herhaalde loonstops hebben geen verandering in het gedrag van werknemer gebracht. Dat de persoonlijke situatie van werknemer zodanig was veranderd dat zij feitelijk gezien niet in staat was om contact op te nemen met werkgever of de bedrijfsarts of niet in staat was om de passende werkzaamheden conform de opbouwregeling uit te voeren is gesteld noch gebleken.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de ontstane situatie te kwalificeren als verwijtbaar handelen van werknemer in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e. BW. Het is immers het handelen van werknemer zelf, waarvoor zij zelf verantwoordelijk is, dat heeft geleid tot de conclusie dat zij herhaaldelijk onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie. De kantonrechter zal daarom op grond van artikel 7:671b lid 1 BW overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor de goede orde vermeldt de kantonrechter nog dat geen sprake is van een opzegverbod wegens ziekte, omdat de situatie van artikel 7:670a lid 1 BW aan de orde is, nu, zoals uit het voorgaande is gebleken, werknemer herhaaldelijk haar verplichtingen tot re-integratie weigert na te komen en werkgever enkele malen een loonstop heeft doorgevoerd.
5.10.
Werkgever heeft verzocht, met toepassing van artikel 7:671b lid 8 sub b. BW, de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toepassing van de opzegtermijn. Daarvoor is vereist dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake. Immers, werknemer is in aansluiting van haar bevallingsverlof sinds 1 juni 2018 arbeidsongeschikt. Sindsdien is zij herhaaldelijk door de bedrijfsarts gezien en herhaaldelijk heeft deze geoordeeld dat werknemer onder bepaalde voorwaarden, waaraan werkgever heeft voldaan, in staat moet worden geacht te re-integreren. Werknemer heeft niettemin, met uitzondering van enkele dagen eind september/begin oktober 2018, nauwelijks gere-integreerd. Mede daarom heeft werkgever enkele maken een loonstop doorgevoerd. Het is een verplichting van een arbeidsongeschikte werknemer om binnen de grenzen van de redelijkheid mee te werken aan de re-integratie. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer daaraan onvoldoende meegewerkt, terwijl haar op verschillende manieren daartoe kansen zijn geboden. Dat is haar ernstig te verwijten. Daarom zal de kantonrechter bepalen dat met betrekking tot de ontbindingsdatum van de arbeidsovereenkomst geen opzegtermijn in acht genomen wordt en dat de arbeidsovereenkomst op 6 maart 2018 ontbonden wordt.
5.11.
Gelet op het feit dat in de vorige rechtsoverweging is overwogen dat het niet meewerken door werknemer aan haar re-integratie haar ernstig te verwijten valt, zal de kantonrechter op de voet van artikel 7:673 lid 7 onder c. BW bepalen dat aan de werknemer geen transitievergoeding toekomt, zoals de werkgever ook heeft verzocht.
5.12.
Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn de loonstops door werkgever terecht opgelegd als gevolg van het niet meewerken aan de re-integratieverplichtingen door werknemer. Mede gelet op het feit dat aan de arbeidsovereenkomst per heden een einde komt, behoeft het hiermee verband houdende tegenverzoek van werknemer dan ook geen verdere beoordeling meer. Het door werknemer gevorderde in het zelfstandig tegenverzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal werknemer worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van werkgever, begroot op € 601,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van het inleidende verzoek van werkgever
6.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 6 maart 2019;
6.2.
veroordeelt werknemer in de proceskosten aan de zijde van werkgever, begroot op
€ 601,00, waarvan € 480,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
Ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek van werknemer
6.5.
wijst het tegenverzoek van werknemer af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op
6 maart 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.