ECLI:NL:RBDHA:2019:3662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
NL19.3036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser op grond van ongeloofwaardig relaas en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de identiteit en herkomst van de eiser niet definitief konden worden vastgesteld en dat zijn relaas ongeloofwaardig werd geacht. De eiser had geen legitimerende documenten overgelegd en zijn verklaringen over bedreigingen en problemen met de Algerijnse staat werden als summier en vaag beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Algerije als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden niet veilig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten, met een opgelegd inreisverbod voor twee jaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om zijn relaas te onderbouwen met documenten en de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverhalen door de autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3036
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

ProcesverloopBij besluit van 8 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.3037, plaatsgevonden op 14 maart 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Hij heeft op 28 januari 2019 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een geldlening van 350 miljoen dinar bij de Algerijnse staat heeft afgesloten om een banketbakkerij te beginnen. Een vriendin kwam hem helpen in de zaak. Toen haar vader, die voor de Algerijnse staat werkt, dit een keer zag, heeft hij eiser bedreigd. Later is de winkel van eiser in de brand gestoken en eiser vermoedt dat de vader van de vriendin dit heeft gedaan. Hiervan zou hij aangifte hebben willen doen maar dat werd niet toegestaan. Door de lening had eiser geen geld voor een advocaat en hij vreest nu tien of vijftien jaar gevangenisstraf te zullen krijgen omdat hij zijn schuld niet kan aflossen.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder kan de gestelde identiteit en herkomst van eiser niet definitief vaststellen, omdat er geen legitimerende documenten zijn overlegd, maar gaat gezien het taalprofiel wel uit van de Algerijnse nationaliteit. De verklaringen van eiser over de problemen met de vader van een vriendin en de problemen met de Algerijnse staat vanwege een geldlening acht verweerder niet geloofwaardig, omdat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas. Daarnaast heeft eiser op essentiële onderdelen vage en summiere verklaringen afgelegd. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
4. Op hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet heeft betwist dat hij geen documenten van het opstarten van zijn banketbakkerij heeft overgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Verweerder heeft ten eerste aan eiser kunnen tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas. Dat eiser de documenten van de geldlening bij de Algerijnse staat voor zijn vertrek uit Algerije zonder gegronde reden heeft weggegooid, komt immers voor zijn rekening en risico. Daarnaast heeft eiser geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij een banketbakkerij is begonnen.
Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom eiser vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde problemen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser niet heeft verklaard op grond waarvan aan hem 350 miljoen dinar zou zijn geleend. Verder weet eiser niet wanneer hij voor het eerst in de banketbakkerij is gaan werken, wanneer de vader van de vriendin eiser en de vriendin in de winkel zag, wat de functie van de vader bij de overheid is, wanneer de vader hem precies heeft bedreigd en wanneer de banketbakkerij in de brand vloog. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat niet gebleken is van een acute vluchtsituatie, nu eiser heeft verklaard dat hij al in juni 2017 zijn schuld niet meer kon aflossen, terwijl hij tot medio september 2017 in Algerije is gebleven. Anders dan eiser heeft betoogd, heeft verweerder bij het horen van eiser voldoende rekening heeft gehouden met zijn opleidingsniveau. Eiser heeft immers vier jaar middelbare school gevolgd [2] , zodat hij meer moet kunnen verklaren over de aan hem verstrekte geldlening. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van 19 februari 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch [3] , slaagt evenmin. Dit is geen vergelijkbare zaak, omdat daarin is geoordeeld is dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling summiere verklaringen heeft afgelegd.
7. Bij uitspraak van 8 maart 2017 [4] heeft de Afdeling [5] geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
8. Nu verweerder de gestelde problemen van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder terecht gesteld dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem persoonlijk niet veilig is.
De door eiser in beroep aangehaalde artikelen gaan over de recente politieke ontwikkelingen in Algerije. Deze stukken geven naar het oordeel van de rechtbank, voor zover al relevant voor de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst, geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Algerije dan de Afdeling heeft beoordeeld in voornoemde uitspraak. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
9. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
10. Hieruit volgt dat verweerder ingevolge artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw bevoegd is aan eiser een vertrektermijn te onthouden, hetgeen verweerder ook heeft gedaan. Dit betekent dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod moet opleggen.
11. Op grond van het achtste lid van artikel 66a van de Vw, kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser geen blijk heeft gegeven van dergelijke omstandigheden.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Gehoor veilig land van herkomst, pagina 5.
5.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State