ECLI:NL:RBDHA:2019:3649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
NL19.1245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse homoseksuele man op grond van ongeloofwaardige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse man die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de verklaringen van de eiser over zijn homoseksuele gerichtheid als ongeloofwaardig werden beschouwd. Eiser, geboren in Irak, had zijn asielaanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging vanwege zijn seksuele geaardheid. Tijdens de zitting op 28 februari 2019 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser verklaarde dat hij sinds zijn twaalfde jaar op mannen valt en dat hij door zijn stam vogelvrij was verklaard na ontdekking van zijn relatie met een vriend.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid niet geloofwaardig waren. Eiser had onvoldoende inzicht gegeven in zijn proces van zelfacceptatie en de gevolgen van zijn geaardheid in Irak. De rechtbank vond dat eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de zaak in de verlengde asielprocedure te behandelen, omdat eiser niet tijdig en volledig had verklaard over zijn verleden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1245
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 16 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kurdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 14 juni 2018 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds zijn twaalfde levensjaar weet dat hij op mannen valt. Toen eiser seks had met zijn vriend, zijn zij door de broer van zijn vriend betrapt. Vervolgens zijn beide families op de hoogte geraakt van de relatie en is eiser door zijn stam vogelvrij verklaard. Bij terugkeer naar Irak vreest eiser dat hij vermoord zal worden.
3. Op 11 januari 2019 heeft eiser in de aanvullingen en correcties op het nader gehoor van 10 januari 2019 naar voren gebracht dat hij getraumatiseerd is, omdat hij met zijn ouders niet kon praten over zijn homoseksuele gerichtheid en dat hij in die periode ook een paar maal in zijn pols heeft gesneden omdat hij dood wilde. In de zienswijze van 15 januari 2019 heeft eiser verklaard hij op twaalfjarige leeftijd op een gewelddadige wijze is
verkracht door zijn neef.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid acht verweerder niet geloofwaardig. De vogelvrijverklaring van de stam [naam 2] leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel, omdat eiser zijn gestelde seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat aan de inhoud van de verklaring geen waarde wordt gehecht. Verweerder stelt dat er geen aanleiding was om de aanvraag in de verlengde asielprocedure te behandelen, omdat eiser in zijn zienswijze niet heeft onderbouwd waarom hij niet eerder dan bij de aanvullingen en correcties op het nader gehoor in staat was om volledig te verklaren over zijn verleden. Volgens verweerder kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] .
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De gestelde homoseksualiteit van eiser heeft verweerder beoordeeld aan de hand van WI 2018/9 [2] . Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in het proces dat hij heeft doorlopen na het ontdekken van zijn homoseksualiteit [3] . De verklaringen van eiser, dat hij zijn homoseksualiteit zelf heeft geaccepteerd, dat hij zo door God is geschapen en dat hij op zijn twaalfde heeft ontdekt dat hij zich tot jongens aangetrokken voelde, zijn ontoereikend. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser ondanks doorvragen in zijn antwoorden vaag en oppervlakkig is gebleven. Onvoldoende inzichtelijk is daardoor wanneer het daadwerkelijke besef bij hem ontstond dat hij een seksuele gerichtheid had die in zijn omgeving en land niet is geaccepteerd, wat hij toen dacht en voelde, en hoe hij en de personen met wie hij stelt een relatie te hebben gehad omgingen met het gegeven dat hun relatie strafbaar was en grote risico’s met zich bracht.
7. Verder heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen dat hij niet duidelijk kan maken waarom zijn relatie met zijn vriend [naam 3] in Irak zo bijzonder voor hem was, dat eiser weinig kennis heeft van de situatie van LHBT-ers in Irak en dat eiser geen kennis heeft van de situatie van LHBT-ers in Nederland. Eiser heeft dat met zijn verklaringen, dat homoseksualiteit een taboe is in Irak en hij nog maar kort in Nederland is, niet weerlegd.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig is. De vogelvrijverklaring van de stam [naam 2] kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
9. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding was om de zaak van eiser te behandelen in de verlengde asielprocedure. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij tijdens zijn nader gehoor over zijn wanhoop, automutilatie en verkrachting had kunnen verklaren en dat het voor zijn rekening en risico komt dat hij dat niet heeft gedaan. Dit geldt te meer nu hem bij herhaling expliciet is gevraagd hoe zijn omgeving over homoseksualiteit dacht en welke invloed dat op hem had. Ook is eiser er bij aanvang van het nader gehoor nadrukkelijk op gewezen dat hij volledig en naar waarheid diende te verklaren. Dat eiser vanwege een psychische blokkade niet in staat zou zijn geweest om volledig te verklaren, heeft verweerder terecht geen genoegzame verklaring geacht. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hiervoor in het FMMU advies van 25 november 2018 en de gehoren van eiser geen aanknopingspunten zijn te vinden en dat eiser verder niet met stukken heeft aangetoond dat hij last heeft van zware psychische klachten en hiervoor onder behandeling staat. Dat het FMMU advies is opgesteld door een verpleegkundige en niet door een arts, betekent niet dat de inhoud van het advies onjuist is. Verder heeft eiser in beroep met de overgelegde verwijzingsbrief van de huisarts van 19 februari 2019 en het patiëntdossier evenmin onderbouwd dat hij tijdens zijn gehoren vanwege psychische klachten niet in staat was om volledig te verklaren. Uit deze stukken kan immers alleen worden afgeleid dat er sinds 17 januari 2019 sprake is van (een vermoeden van) een psychische stoornis. De twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2018 [4] waarnaar eiser heeft verwezen kunnen niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit geen identieke zaken zijn.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Openbare Werkinstructie inzake de beoordeling van lhbt-gerichtheid als asielmotief
3.Voornemen, pagina’s 3 en 4
4.nr. 201709133/1 en nr. 201803920/1