ECLI:NL:RBDHA:2019:3632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C/09/568221 / JE RK 19-376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging gecertificeerde instelling en afwijzing verzoeken tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 29 maart 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft het verzoek tot vervanging van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering toegewezen. Tevens zijn de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de grootouders vaderszijde, bij wie de kinderen feitelijk verblijven, in staat zijn om de zorg voor hen te dragen, ondanks de zorgen van de gecertificeerde instelling over de opvoedcapaciteiten van de grootouders. De rechtbank benadrukte het belang van continuïteit in de opvoeding en hechting van de kinderen aan hun grootouders, en dat de kinderen recht hebben om bij familie op te groeien nu hun ouders niet in staat zijn voor hen te zorgen. De rechtbank concludeerde dat een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, en dat de grootouders met ondersteuning van het Jeugd- en Gezinsteam (JGT) de zorg voor de kinderen kunnen voortzetten. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep voor de verzoeker en belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: 1. C/09/568221 / JE RK 19-376
2. C/09/568441 / JE RK 19-408
3. C/09/570192 / JE RK 19-649
Datum uitspraak: 29 maart 2019

Beschikking van de rechtbank

Vervanging van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
Machtiging tot uithuisplaatsing;
Machtiging tot uithuisplaatsing;
in de zaken naar aanleiding van het op 9 februari 2019 ingekomen verzoek (1.) van:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Dreiling te Leiderdorp,
en
de op 14 februari 2019 en 14 maart 2019 ingekomen verzoeken (2. en 3.) van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1]
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt naast bovengenoemde verzoekers als belanghebbende aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informanten aan:
de heer [A.] en mevrouw [B.] de grootouders vaderszijde;
mevrouw [C.] , pleegzorgwerker, de heer [D.] gedragswetenschapper en mevrouw [E.] teammanager, allen verbonden aan Horizon Pleegzorg.

Het procesverloop

Bij beschikking van 14 februari 2019 is in de zaak met nummer C/09/568441 het verzoek spoedmachtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] afgewezen.
De rechtbank heeft naast bovengenoemde beschikking kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de verzoeken, met bijlagen;
- het verweerschrift van de zijde van de gecertificeerde instelling van 15 februari 2019 betreffende het verzoek vervanging van de gecertificeerde instelling;
- een verweerschrift van mr. Dreiling, ingekomen op 17 februari 2019, betreffende de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing;
- een e-mail van 20 februari 2019, met bijlagen, van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- een brief van 17 maart 2019, met bijlagen, van mr. Dreiling;
- een gewijzigd verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , ingekomen op 19 maart 2019;
- een faxbericht van 23 maart 2019 van mr. Dreiling, met bijlagen;
- een e-mail van 26 maart 2019 van mr. Dreiling, met bijlage;
- een e-mail van 27 maart 2019 van mr. Dreiling, met bijlagen;
- een e-mail van 27 maart 2019 van de zijde van de gecertificeerde instelling, met bijlagen;
- een reactie op het verweerschrift van de zijde van de gecertificeerde instelling van 27 maart 2019, met bijlagen;
- een e-mail van 28 maart 2019 van de zijde van de gecertificeerde instelling, met bijlage.
Op 29 maart 2019 zijn de zaken gecombineerd en met gesloten deuren ter zitting behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
- mr. T. Dreiling namens de vader;
- de grootouders vaderszijde;
- mevrouw [C.] , pleegzorgwerker, de heer [D.] gedragswetenschapper, mevrouw [E.] , teammanager, allen verbonden aan Horizon Pleegzorg.
Door mr. Dreiling zijn ter zitting namens de vader pleitaantekeningen overgelegd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 29 maart 2019, ieder voor zich, in raadkamer gehoord,
in het bijzijn van mevrouw mr. D.G.M. van den Hoogen, als vertrouwenspersoon.
De moeder is opgeroepen en niet verschenen.

Feiten

- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad, die in mei 2018 is geëindigd.
- De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de grootouders vaderszijde.
- De vader zit in detentie op verdenking van een zedendelict.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 juli 2018 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling van 26 juli 2018 tot 26 juli 2019.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 oktober 2018 de
machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de grootouders vaderszijde, verlengd van 26 oktober 2018 tot 26 juli 2019.

Verzoeken, verweer en beoordeling

Verzoeken machtiging tot uithuisplaatsing
Het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] strekt tot machtiging hem gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het (gewijzigde) verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] strekt tot machtiging hem gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en aansluitend in een pleeggezin of een gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Uit de verzoeken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt het navolgende. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn langdurig opgegroeid in een situatie met ouders die elk hun eigen problematiek hadden, waardoor zij onvoldoende in staat zijn geweest om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de benodigde zorg te bieden. Een terugplaatsing bij één van beide ouders is op korte noch op lange termijn aan de orde. Toen in mei 2018 de situatie zodanig is geëscaleerd dat de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moest worden gewaarborgd, zijn zij bij de grootouders vaderszijde gaan wonen. Er heeft een pleegzorgscreening plaatsgevonden, waaruit naar voren is gekomen dat de plaatsing bij de grootouders als tijdelijk (tot juli 2019) moet worden gezien. Aangegeven is dat de gecertificeerde instelling grote zorgen heeft over de wijze waarop de grootouders de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] invullen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gedragsproblemen en er hebben op school enkele zorgelijke incidenten plaatsgevonden. Volgens de gecertificeerde instelling hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een professionele woonomgeving nodig, waar gekeken kan worden naar mogelijke trauma’s die zij in de afgelopen jaren hebben opgelopen, waar gekeken kan worden naar hun eigen problematiek en waar neutrale opvoeders zijn, die deskundig zijn op het gebied van hechtings- en loyaliteitsproblematiek. Volgens de gecertificeerde instelling kunnen de grootouders deze omgeving onvoldoende bieden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dienen in een observatie- en behandelgroep te worden geplaatst, waar concreet naar hun ontwikkeling kan worden gekeken, naar wat zij nodig hebben aan ondersteuning en waar over het perspectief kan worden geadviseerd. Dit advies dient erop gericht te zijn te bepalen waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vervolgens zouden moeten wonen. De plaatsing in de instellingen is bedoeld als tijdelijke woonomgeving. [minderjarige 2] zou in de Horizon-instelling [tehuis 1] in Rotterdam moeten worden geplaatst en [minderjarige 1] in de Horizon-instelling [tehuis 2] in Harreveld.
Standpunt vaderNamens de vader - en impliciet ook namens de grootouders - is afwijzing van de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat zonder analyse van de problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zonder het inzetten van ambulante hulpverlening een uithuisplaatsing, anders dan bij de grootouders, een disproportioneel en voorbarig middel is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn heel erg gehecht aan hun grootouders en een verblijf elders zou hen veel schade toebrengen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het recht om bij familie op te groeien en gezien de hele voorgeschiedenis tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de grootouders is er ook zeker sprake van een gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 van het EVRM. Temeer ook nu er geen perspectief bij één van de ouders ligt. De grootouders zijn ook bereid de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor een langere periode op zich te nemen. De belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij een ongestoorde voortzetting van het hechtingsproces en continuïteit in de opvoeding bij de grootouders prevaleren boven plaatsing in een jeugdinstelling of een pleeggezin. Het gedrag van [minderjarige 1] op school is ook niet dermate zorgelijk dat het niet passend is bij zijn leeftijd. De grootouders zijn zeker bereid passende professionele ondersteuning voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zoeken en het Jeugd- en Gezinsteam (JGT) heeft al laten weten hen daarbij te willen helpen.
Tijdens de zitting heeft de grootmoeder desgevraagd medegedeeld dat zij en haar man eigenlijk al sinds de geboorte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een deel van de opvoed- en zorgtaken op zich hebben genomen, omdat de vader en de moeder daartoe zelf niet in staat waren.
Zij hebben ook altijd liefde en aandacht aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gegeven. Sinds de zelfmoordpoging van de vader, zijn opname in GGZ Rivierduinen en het bekend worden van de verdenking tegen hem in een zedenzaak, is de situatie zodanig veranderd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hen wonen. De grootmoeder erkent dat zij en haar man inderdaad eerst hebben gezegd dat zij het een jaar wilden aankijken, maar dat zij inmiddels bereid zijn permanent voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen, nu de zorg voor de jongens hun meevalt, zolang hun - vooralsnog goede - gezondheid het toelaat. Het gaat verder heel goed met de jongens en ze vormen inmiddels een echt gezin. Met hulp van het JGT zal er voor de persoonlijkheidsproblematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ambulante behandeling worden geregeld. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan eenmaal per zes weken op bezoek bij hun vader in de gevangenis en hebben eenmaal per veertien dagen een begeleid bezoek met hun moeder. Zowel de bezoeken aan vader als die aan moeder worden begeleid door de gezinsvoogd van de gecertificeerde instelling.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier en wat op de zitting door partijen naar voren is gebracht het volgende vast.
De vader en de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn beiden zowel op dit moment als in de toekomst niet in staat voor hen te zorgen. Perspectief op plaatsing bij één van de ouders is er dan ook niet. De grootouders vaderszijde hebben gedurende het hele leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een grote rol gespeeld. Niet alleen hebben zij het gezin bijgestaan in moeilijke tijden, maar zij zijn eigenlijk altijd de constante factor geweest in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven wekelijks bij de grootouders en gaan nu vanuit de grootouders naar dezelfde scholen als waar zij voor de uithuisplaatsing al naar toe gingen. De grootouders bieden een vertrouwde opvoedomgeving, structuur en de aandacht en liefde die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn ook aan hun grootouders gehecht.
Beide jongens hebben in raadkamer verklaard dat ze het fijn vinden om bij hun grootouders te wonen. Zij worden geholpen met hun schooltaken, vinden het gezellig om spelletjes met hun grootouders te doen en genieten van de dagelijkse maaltijden waarin aandacht is voor elkaar. [minderjarige 1] benoemt de grootouders zelfs als zijn enige veilige haven.
De rechtbank ziet in tegenstelling tot de gecertificeerde instelling geen redenen om te twijfelen aan de opvoedcapaciteiten van de grootouders. Nu de grootouders bereid zijn de opvoeding en verzorging voort te zetten en ook met hulp van het JGT passende ambulante hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen inzetten, ziet de rechtbank geen noodzaak om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ergens anders te plaatsen. Een uithuisplaatsing vanuit het gezin van de grootouders acht de rechtbank niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De aangevoerde gronden van de gecertificeerde instelling dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou zijn om bij ‘neutrale opvoeders’ op te groeien, deelt de rechtbank niet. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij, nu dit mogelijk is gebleken, bij familie opgroeien, nu hun ouders niet meer voor hen kunnen zorgen. Daarnaast hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er zowel vanuit het nationale recht als vanuit het internationale recht bezien recht op om in een pleeggezin op te groeien in plaats van in een residentiële instelling, gelet op art. 2.3 lid 6 van de Jeugdwet en artikel 20 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. De Richtlijnen voor Alternatieve Zorg van de Verenigde Naties benadrukken het belang van kinderen om in hun eigen omgeving te blijven, dat de reeds bestaande relaties bestendigd worden en broers en zussen in beginsel niet gescheiden worden. Bestendigheid word daarbij in het algemeen als een belangrijke doelstelling gezien. (art. 11 en 12 Richtlijnen). De verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing worden dan ook afgewezen.
De rechtbank overweegt ten overvloede, zoals ook ter zitting reeds is besproken, dat zij er vanuit gaat dat met deze beslissing de grootouders ook weer aanspraak zullen maken op de bij de plaatsing behorende (pleegzorg)financiering. Zij zullen deze gelden immers hard nodig hebben, gelet op de opvoedtaken die op de schouders van de grootouders rusten en de kosten die hiermee gepaard gaan.
Verzoek (spoed)voorziening vervanging gecertificeerde instelling (ex artikel 1:259 BW) en geschillenregeling (ex artikel 1:262b BW)
Het verzoek strekt primair tot vervanging van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, en subsidiair tot toepassing van de geschillenregeling artikel 1:262b BW inhoudende dat de gecertificeerde instelling [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet in een gesloten instelling mag plaatsen en dat de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders gehandhaafd blijft en te bepalen dat de gecertificeerde instelling ervoor zorg draagt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de nodige ambulante ondersteuning ontvangen.
Uit het verzoek en hetgeen ter zitting is besproken blijkt - kort weergegeven - het volgende. De gecertificeerde instelling heeft geen vertrouwen in de (opvoedkwaliteiten van de) grootouders en de samenwerking met de grootouders verloopt op zijn zachtst gezegd stroef. De benodigde ambulante hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt om die reden niet van de grond. De grootouders denken dat de huidige jeugdbeschermers zich niet op een andere wijze jegens de vader en de grootouders kunnen opstellen en vervanging van de gecertificeerde instelling is naar hun mening dan ook noodzakelijk.
Standpunt Stichting Jeugdbescherming westStichting Jeugdbescherming west vindt een wijziging van de gecertificeerde instelling niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er is een verschil in visie en inzicht tussen de grootouders en Stichting Jeugdbescherming west, hetgeen leidt tot verharding in de samenwerking en zich uit in het diskwalificeren van Stichting Jeugdbescherming west.
Stichting Jeugdbescherming west acht de kans groot dat bij iedere andere vorm van hulpverlening of bij wijziging van de gecertificeerde instelling dit patroon zich herhaalt.
Beoordeling
In artikel 1:259 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de rechtbank de gecertificeerde instelling kan vervangen door een andere gecertificeerde instelling.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en wat op de zitting door partijen naar voren is gebracht het volgende vast.
De werkrelatie tussen Stichting Jeugdbescherming west en de grootouders is zodanig verstoord dat voortzetting van de uitvoering van de ondertoezichtstelling door Stichting Jeugdbescherming west naar het oordeel van de rechtbank niet langer in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben last van de stroeve verhoudingen, hetgeen door hen is aangegeven in het kindgesprek. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het van het grootste belang dat er rust en duidelijkheid is en blijft en dat er op basis van vertrouwen in hun belang wordt samengewerkt door de grootouders en de gecertificeerde instelling.
Het gegeven dat de gecertificeerde instelling er geen vertrouwen in heeft dat de grootouders [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen bieden wat zij nodig hebben, is naar het oordeel van de rechtbank geen juiste basis om vanuit de situatie bij de grootouders te werken aan de ingewikkelde problemen die er zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient een andere gecertificeerde instelling met een frisse start uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling en de begeleiding van de grootouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen. De Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering is hiervoor de aangewezen instelling.
De rechtbank wijst het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling dan ook toe en komt niet toe aan behandeling en beoordeling van het subsidiaire verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
vervangt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
wijst het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en aansluitend in een pleeggezin of een gezinshuis af;
wijst het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder af;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019 door mrs. J.C. Sluymer en S.M. Borkent, kinderrechters, en mr. A.E.J. Satink, kinderrechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 april 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking voorzover dit de afwijzing van de machtigingen tot uithuisplaatsing betreft kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof Den Haag.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen de beslissing tot vervanging van de gecertificeerde instelling geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.