ECLI:NL:RBDHA:2019:3629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C/09/568066 / JE RK 19-345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot verlenging machtiging uithuisplaatsing, vervangende toestemming medische behandeling en benoeming bijzonder curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over verschillende verzoeken met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening afgewezen. Tevens zijn de verzoeken tot vervangende toestemming voor medische behandeling en de benoeming van een bijzonder curator afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn, nu de ouders, de vader en de moeder, voldoende stappen hebben ondernomen om de situatie te verbeteren en de thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader mogelijk te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders samen hebben gewerkt aan een ouderschapsplan en dat de vader in therapie is gegaan om zijn persoonlijke situatie te verbeteren. De rechtbank heeft ook de noodzaak van professionele begeleiding voor [minderjarige] erkend, maar oordeelde dat deze begeleiding pas na de thuisplaatsing moet beginnen. De rechtbank heeft benadrukt dat de belangen van [minderjarige] voorop staan en dat de ouders zich moeten blijven inzetten voor zijn welzijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ouders direct aan de voorwaarden van de rechtbank moeten voldoen. De rechtbank heeft ook bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: 1. C/09/568066 / JE RK 19-345
2. C/09/568067 / JE RK 19-346
3. C/09/568810 / JE RK 19-455
Datum uitspraak: 29 maart 2019

Beschikking van de rechtbank

1. Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing;

2. Vervangende toestemming medische behandeling c.q.

verzoek ex artikel 1:262b BW;

3. Benoeming bijzonder curator ex artikel 1:250 BW;

in de zaken naar aanleiding van de op 7 februari 2019 (1 en 2) ingekomen verzoeken van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat: mr. P.J. Montanus,
en het op 19 februari 2019 (3) ingekomen verzoek van:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E.J. Kolmeijer te Bleiswijk,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt naast bovengenoemde verzoekers als belanghebbende aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de verzoeken, met bijlagen;
- het faxbericht van 22 maart 2019 van mr. Kolmeijer, zijnde een verzoek tot het horen van [minderjarige] voorafgaande aan de zitting;
- een brief van 22 maart 2019 van de zijde van de gecertificeerde instelling, met bijgevoegd het appelschrift van 14 februari 2019, met 40 producties als bijlagen, ingediend tegen de beschikking van de rechtbank van 18 december 2018;
- de aanvulling van het verzoekschrift verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van de zijde van de gecertificeerde instelling van 25 maart 2019, ontvangen op 27 maart 2019;
- een verweerschrift van de zijde van gecertificeerde instelling van 25 maart 2019, ontvangen op 27 maart 2019, betreffende het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator;
- de stelbrief van 26 maart 2019 van mr. Montanus, met daarin tevens een reactie op het verzoek van mr. Kolmeijer tot het horen van [minderjarige] ;
- het gezinsplan van 18 maart 2019, ontvangen op 26 maart 2019;
- een reactie van de vader op dit gezinsplan, per e-mail ontvangen op 27 maart 2019;
- een faxbericht van 26 maart 2019, met bijlagen, van de zijde van mr. Montanus;
- een verweerschrift van mr. Kolmeijer, ontvangen op 29 maart 2019.
Op 29 maart 2019 zijn de zaken gecombineerd en met gesloten deuren ter zitting behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer [A.] en de heer [B.] , jeugdbeschermers, mevrouw
[C.] , gedragswetenschapper, mevrouw mr. [D.] , jurist, allen namens de gecertificeerde instelling, en mevrouw mr. P.J. Montanus;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mevrouw mr. E.J. Kolmeijer;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. R. W. de Gruijl.
Door mr. Montanus zijn namens de gecertificeerde instelling pleitaantekeningen overgelegd.
De vader heeft ter zitting nadere stukken overgelegd, te weten een reactie op het gezinsplan van 18 maart 2019.

Feiten

- De vader en de moeder zijn niet gehuwd en nooit gehuwd geweest. [minderjarige] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 19 december 2018 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Tevens is bij deze beschikking bepaald dat [minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij zijn vader.
- Bij beschikking van 3 september 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 4 september 2018 tot 4 september 2019.
- Bij beschikking van 18 december 2018 van de meervoudige kamer van deze
rechtbank is de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in
een voorziening voor pleegzorg (lees: gezinsgerichte voorziening) verlengd van 4 december 2018 tot 1 april 2019.

Verzoeken, verweer en beoordeling

1. Verzoek verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Uit de aanvulling op het verzoek en hetgeen ter zitting is besproken blijkt - kort weergegeven - het navolgende. De gecertificeerde instelling stelt zich primair op het standpunt dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij ook na 1 april 2019 opgroeit in het gezinshuis, nu de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ontwikkelings- en opvoedbehoeften van [minderjarige] moeten volgens de gecertificeerde instelling worden afgezet tegen wat de ouders individueel en in samenhang aan hem kunnen bieden. Het is voor de ouders zeer moeilijk gebleken om te handelen in het belang van hun kind, een kind dat een eigen leven en een eigen toekomst heeft, maar dat zwaar is belast door de structurele partnerproblematiek tussen de ouders en de daarbij horende geweldservaringen. De ouders lijken hun kind als bezit te zien.
Subsidiair wordt toewijzing van het verzoek voor een korte periode verzocht in verband met het lopende hoger beroep tegen de beschikking van 18 december 2018, met aanhouding voor het overige.
Van de zijde van de gecertificeerde instelling is aangegeven dat vanaf begin januari 2019 is begonnen met het uitzetten en organiseren van een internationaal hulpverleningstraject om de uiteindelijke terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zoals door de rechtbank beslist, mogelijk te maken. Er zijn contacten geweest met de Centrale Autoriteit, het Jugendamt te Kleve en diverse zorgaanbieders in de Gelderse regio, zoals Entrea, Pactum en Onder de Bomen. De benodigde hulpverlening is intensief in gang gezet, maar nog niet startklaar om op 1 april 2019 over te gaan tot een plaatsing van [minderjarige] bij de vader. Zo is de pedagogische gezinsbegeleiding voor de vader vanaf het moment dat [minderjarige] weer thuis zou wonen nog niet geregeld; is de individuele psychologische behandeling van [minderjarige] nog niet geregeld; is de individuele psychologische behandeling voor beide ouders slechts deels geregeld; de vader heeft zich tot een psycholoog gewend, maar de moeder heeft nog geen persoonlijke hulpverlening gezocht; het traject ‘Ouderschap na scheiding’ bij Entrea is gestart, ook heeft de moeder inmiddels ingestemd met de inschrijving van [minderjarige] bij de vader.
Er is dus volgens de gecertificeerde instelling nog niet voldaan aan de situatie zoals de rechtbank die heeft geschetst om te komen tot een zorgvuldige terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Daar komt nog bij dat de samenwerking met de ouders niet of in zeer grote mate niet-constructief verloopt. De ouders hebben nog steeds niet laten zien inzicht te hebben in wat de instabiele en onveilige thuissituatie in het verleden voor [minderjarige] heeft betekent en zij hebben ook geen intrinsieke motivatie voor het inschakelen van hulpverlening. De ouders stellen zich niet-begeleidbaar op in de samenwerking met de gecertificeerde instelling en de bezoeken van [minderjarige] met de ouders verlopen wisselend.
[minderjarige] is goed te begeleiden en geniet van de aandacht van de gezinshuisouders. Hij heeft op enkele momenten aangegeven zijn familie te missen en graag bij zijn vader te willen wonen, maar dit is te verklaren vanuit de loyaliteit die een kind van nature heeft ten opzichte van zijn biologische ouders. Het zegt niets over de emotionele en pedagogische veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader.
Ter zitting is benadrukt dat er bij de vader geen psychiatrische problematiek speelt, maar dat zijn persoonlijkheidsstructuur het probleem is. Gelet op deze persoonlijkheidsstructuur zou [minderjarige] niet toekomen aan zijn identiteitsontwikkeling. De gecertificeerde instelling heeft desgevraagd aangegeven dat zij het perspectief van [minderjarige] zien in het gezinshuis waar hij nu woont. Dit gezinshuis bestaat uit de gezinshuisouders, hun vier eigen kinderen en tien pleegkinderen (waarvan [minderjarige] er één is). [minderjarige] dient hier, naar de mening van de gecertificeerde instelling, op te groeien tot aan zijn volwassenheid.
Standpunt vaderNamens de vader heeft mr. Kolmeijer, zoals weergegeven in het verweerschrift en ter zitting, primair betoogd dat de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek, omdat de stukken niet compleet waren en te laat zijn ingeleverd, en subsidiair dat het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden afgewezen. Gesteld is dat de vader aan alle vereisten die de rechtbank bij haar beslissing van 18 december 2018 heeft gesteld heeft voldaan. De ouders volgen ouderschapsbemiddeling bij Entrea en hebben met behulp van deze organisatie zelfs een nieuw ouderschapsplan opgesteld. Deze hulpverlening kan ook na de thuisplaatsing van [minderjarige] worden voortgezet. Mocht de financiering een probleem zijn, dan betalen de ouders deze hulp zelf. De ouders werken goed samen en de moeder verleent overal haar medewerking aan. De vader volgt behandeling bij een psychotherapeut en heeft in de eerste week na de thuisplaatsing een afspraak gemaakt bij de huisarts teneinde de verwijzing van [minderjarige] naar een kindertherapeut te bespreken. [minderjarige] is ook op de ziektenkostenpolis van de vader toegevoegd. Daarnaast is [minderjarige] , met toestemming van de moeder, ingeschreven op het woonadres van de vader en hij kan bij een thuisplaatsing direct terecht op zijn oude school en in zijn oude klas. De verdere pedagogische hulpverlening die is ingezet c.q. zal worden ingezet bestaat uit ondersteuning via Jugendamt en hulp via Pactum. De woonboerderij van vader, waar [minderjarige] zal gaan wonen, biedt een veilige en stabiele plek en is een vertrouwde woonomgeving voor [minderjarige] . De vader en de moeder zijn uit elkaar en de ruzies, die van relationele aard waren, zijn niet meer aan de orde. De vader is zich wel bewust van de gevolgen die deze ruzies hebben gehad voor [minderjarige] en zijn emoties en zal er in de toekomst voor waken dat [minderjarige] hier niet weer mee wordt belast.
De vader heeft ter zitting zelf medegedeeld klaar te zijn voor de thuiskomst van [minderjarige] en open te staan voor alle noodzakelijke hulpverlening, pedagogisch of anderszins, voor [minderjarige] , maar ook voor zichzelf.
Standpunt moeder
Namens de moeder heeft mr. De Gruijl ter zitting aangevoerd dat het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden afgewezen, nu de rechtbank bij de beslissing van 18 december 2018 een aantal voorwaarden heeft gesteld voor de thuisplaatsing bij de vader en ook een duidelijke termijn aan deze thuisplaatsing heeft gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en van de zijde van de gecertificeerde instelling is geen spoedappel ingesteld. Pas op 14 februari 2019 is van de zijde van de gecertificeerde instelling appel ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, maar dit heeft geen gevolgen voor deze beslissing en deze dient dan ook te worden uitgevoerd. De moeder verzet zich tegen een korte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in verband met het lopende hoger beroep. De moeder berust in de voorwaarden die voor de thuisplaatsing zijn gesteld. Zij gaat de strijd niet meer aan.
De moeder wil zich op de toekomst richten en wil dat er in het belang van [minderjarige] wordt beslist. Zij staat, net als de vader, open voor hulpverlening.
De moeder heeft ter zitting zelf ook aangegeven dat zij geen strijd meer wil voeren, maar zich op de toekomst wil richten. Zij heeft medegedeeld goed samen te werken met de vader in het belang van [minderjarige] en ook in overleg met hem te hebben afgesproken dat [minderjarige] zes dagen per week bij de vader zal verblijven en op zondag bij haar zal zijn, zodat hij ook samen kan zijn met zijn broers en zus die in het weekend bij de moeder op bezoek komen. Deze afspraak is opgenomen in het ouderschapsplan, dat in samenwerking met Entrea is opgesteld en over drie maanden zal worden geëvalueerd.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier en wat op de zitting door partijen naar voren is gebracht het volgende vast.
Bij beslissing van 18 december 2018 heeft de rechtbank besloten dat [minderjarige] uiterlijk op
1 april 2019 bij de vader thuisgeplaatst zou worden. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat deze thuisplaatsing zorgvuldig en onder begeleiding van de juiste hulpverlening moest plaatsvinden. Ter zitting is door de vader voldoende gemotiveerd aangegeven dat hij de therapie, die hij thans volgt, wil voortzetten en zo nodig verlengen. De vader heeft reeds vier behandelsessies gevolgd in een serie van minstens negen behandelsessies. Deze serie kan zo nodig worden verlengd met opnieuw negen behandelsessies. De vader heeft ter zitting toegelicht dat één van de doelen van zijn behandeling is dat hij leert stil te staan bij zijn beleving en emoties en hiermee leert om te gaan. De vader heeft ook voldoende laten blijken dat hij inziet dat de incidenten en ruzies tussen hem en de moeder in het verleden belastend zijn geweest voor [minderjarige] en dat hij mee wil werken aan hulpverlening om nieuwe incidenten te voorkomen. De vader heeft daarnaast toegezegd hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten. Een afspraak bij de huisarts om de behandeling voor [minderjarige] bij een kindertherapeut te regelen, is al gemaakt.
Nu ook uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat er ouderschapsbegeleiding via Entrea is ingezet en er gesprekken met het Jugendamt en Pactum zijn gepland, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende uitvoering is gegeven aan de voorwaarden die de rechtbank in de beslissing van 18 december 2018 heeft geformuleerd.
Daar komt nog bij dat de gedragswetenschapper mevrouw [E.] in haar rapport van
23 januari 2019 heeft aangegeven dat [minderjarige] bovenal duidelijkheid nodig heeft over zijn perspectief. De rechtbank is (nog steeds) van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] bij de vader ligt, met geregelde contacten met zijn moeder en ook met zijn broers en zus, en dat op een zo kort mogelijke termijn voor [minderjarige] zelf duidelijk moet worden dat deze thuisplaatsing niet slechts een vaag plan voor de toekomst is. Er is door de ouders toegewerkt naar een zorgvuldige thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, de ouders hebben gezamenlijke afspraken gemaakt, de vader is in psychotherapie gegaan en heeft bij de huisarts een verwijzing voor een kindertherapeut voor [minderjarige] aangevraagd. Hulp in het gezin zal door de vader worden verwelkomd. De rechtbank is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet langer in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Aan de beslissing van de rechtbank van 18 december 2018 dient thans feitelijk uitvoering te worden gegeven. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening wordt dan ook afgewezen.

2. Verzoek vervangende toestemming medische behandeling c.q. verzoek ex artikel 1:262b BW

De gecertificeerde instelling verzoekt primair vervangende toestemming van de kinderrechter voor een medische behandeling, omdat [minderjarige] dringend ondersteuning en behandeling vanuit de GGZ nodig heeft. [minderjarige] ervaart lijdensdruk en hij kan momenteel niemand toelaten om zich bij uit te kunnen spreken. Het voortduren van deze situatie is zeer schadelijk voor het emotionele welzijn van [minderjarige] . De gecertificeerde instelling wil [minderjarige] aanmelden voor begeleiding door de orthopedagoog-generalist van Samen Ster-k te Gouda. Voor deze behandeling is toestemming van beide ouders nodig, maar zij willen deze toestemming niet geven.
Subsidiair, mocht de rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling om vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige] om wat voor reden dan ook afwijzen, dan verzoekt de gecertificeerde instelling de rechtbank om de geschillenregeling ex art. 1:262b BW toe te passen nu er in dat geval geen andere rechtsingang is voor de gecertificeerde instelling om deze hulp voor [minderjarige] in te
zetten.
Uit het verzoek en de toelichting ter zitting blijkt dat de gecertificeerde instelling behandeling van [minderjarige] noodzakelijk vindt omdat hij teveel wordt belast met vragen over waar hij zou willen wonen en hoe de omgang eruit zou moeten zien en dit maakt dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict is beland en zijn gevoelens niet meer kan uiten. Er lijkt bij [minderjarige] sprake te zijn van een trauma. Hiervoor heeft hij professionele begeleiding nodig.
Standpunt vaderNamens de vader heeft mr. Kolmeijer, zoals weergegeven in het verweerschrift en ter zitting, betoogd dat de vader zich niet verzet tegen behandeling van [minderjarige] en ook al een afspraak met de huisarts voor een verwijzing naar een kindertherapeut heeft gemaakt.
De vader is echter van mening dat deze behandeling dient te starten zodra [minderjarige] thuis woont en niet al tijdens zijn verblijf in het gezinshuis. Het verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling c.q. het verzoek ex artikel 1:262b BW dient dan ook te worden afgewezen.
De vader heeft ter zitting bevestigd de noodzaak van behandeling van [minderjarige] in te zien en deze te zullen gaan regelen. De vader heeft voorts aangegeven met zijn werkgever afgesproken te hebben dat hij twee dagen per week thuis kan werken om voldoende tijd te hebben om [minderjarige] te ondersteunen en de benodigde hulpverlening te realiseren.
Standpunt moeder
De moeder is van mening dat [minderjarige] specialistische behandeling nodig heeft. Zodra hij bij de vader woont, dient dit geregeld te worden. De moeder stemt daar mee in. Het verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling c.q. het verzoek ex artikel 1:262b BW moet dan ook worden afgewezen.
Beoordeling
Nu het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, [minderjarige] dus per 1 april 2019 bij de vader zal wonen en de vader heeft toegezegd vanuit de thuissituatie de benodigde behandeling van [minderjarige] in te zullen zetten, is er geen reden vervangende toestemming te verlenen voor een medische behandeling. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

3. Verzoek benoeming bijzonder curator

Namens de vader is de benoeming van een bijzonder curator verzocht om [minderjarige] in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Aangevoerd is dat de gecertificeerde instelling op geen enkele manier actief wil meewerken aan de door de rechtbank bevolen thuisplaatsing van [minderjarige] .
Er vinden wel wat gesprekken plaats over in te zetten hulpverlening bij de vader, maar de gecertificeerde instelling blijft zich verzetten en is van mening dat het perspectief van [minderjarige] in het gezinshuis ligt. De gecertificeerde instelling is ook niet van plan [minderjarige] op een spoedige terugkeer bij de vader voor te bereiden noch de omgang, die ook nog steeds begeleid is, uit te breiden. Het kan niet anders dan dat [minderjarige] volledig in de knoop en klem zit, waardoor de benoeming van een bijzonder curator noodzakelijk is om de stem van [minderjarige] te laten horen.
De bijzonder curator zou zich dienen uit te laten over de door de gecertificeerde instelling gehandhaafde omgangsregeling, het niet werken aan de thuisplaatsing en de medische behandeling, waarvan de vader wil dat die na thuisplaatsing in de regio gaat gebeuren.
Standpunt Stichting Jeugdbescherming westNamens de gecertificeerde instelling heeft mr. Montanus, zoals weergegeven in het ingediende verweerschrift en ter zitting, betoogd dat het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator dient te worden afgewezen. Aangevoerd is dat uit de toelichting bij art. 1:250 BW blijkt dat de kinderrechter terughoudendheid in acht zal nemen bij de benoeming van een bijzonder curator als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel. Tevens blijkt uit diverse recente rechterlijke uitspraken dat de bijzonder curator ex art. 1:250 BW niet bedoeld is voor als er sprake is van een visieverschil met de gecertificeerde instelling. Uit de jurisprudentie komt het beeld naar voren dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzonder curator overgaat indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige. De vader heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en onvoldoende onderbouwd waaruit blijkt dat dit het geval is. Alleen al om die reden dient het verzoek van vader te worden afgewezen. Daarnaast geldt dat de benoeming van een bijzonder curator niet-geïndiceerd is nu de gecertificeerde instelling de belangen van [minderjarige] waarborgt. Bij de beslissingen die de gecertificeerde instelling heeft genomen (en neemt) is [minderjarige] belang centraal gesteld. [minderjarige] heeft naast de jeugdbeschermer bovendien ook nog een kindvoogd.
Standpunt moeder
Ten aanzien van het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator refereert de moeder zich aan het oordeel van de rechtbank, maar zij is van mening dat [minderjarige] niet teveel belast moet worden.
Beoordeling
Nu het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen en [minderjarige] per 1 april 2019 bij de vader zal wonen, ziet de rechtbank geen aanleiding tot benoeming van een bijzonder curator. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Zelfstandig verzoek vader tot wijziging van de omgangsregeling en veroordeling in de proceskosten
Nu het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen en [minderjarige] per 1 april 2019 bij de vader zal wonen is vaststelling van een omgangsregeling niet meer aan de orde. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding Stichting Jeugdbescherming west te veroordelen in de kosten van de procedures. Iedere partij dient de eigen proceskosten te dragen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om [minderjarige] nog te horen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening af;
wijst het verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling c.q. het verzoek ex artikel 1:262b BW af;
wijst het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator af;
wijst het (voorwaardelijke) verzoek tot wijziging van de omgangsregeling af;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019 door mrs. S.M. Borkent en J.C. Sluymer, kinderrechters, en mr. A.E.J. Satink, kinderrechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 april 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.