ECLI:NL:RBDHA:2019:3546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
777025-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en veroordeling voor diefstal en poging tot diefstal door een minderjarige

Op 8 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van zware mishandeling, diefstal en poging tot diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, omdat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat het letsel aan het oog van de aangever het gevolg was van het handelen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen niet voldoende bewijs boden voor de primair tenlastegelegde zware mishandeling. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling, omdat hij met een fietsslot naar het gezicht van de aangever had geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan twee diefstallen en een poging tot diefstal. De rechtbank baseerde deze beslissing op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers. De officier van justitie had een jeugddetentie van vijf maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij al onder toezicht stond in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777025-18
Datum uitspraak 8 april 2019
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboortedag] ,
civielrechtelijk geplaatst in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp
“ [locatie] ” te [plaats] .
De tenlastelegging en het onderzoek op de zitting zijn de basis voor dit vonnis.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting met gesloten deuren van 25 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie
mr. G. Sannes en van de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E. IJspeerd, advocaat in Den Haag.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt vier feiten verweten, te weten:
  • het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of een poging daartoe aan een jongen door met een kettingslot te zwaaien (feit 1);
  • een winkeldiefstal bij [bedrijf] (feit 2);
  • de diefstal van een scooter (feit 3);
  • het proberen te stelen van een fiets (feit 4).
De volledige tekst van de – deels gewijzigde - tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Bewijsoverwegingen feit 1

3.1
Inleiding
Op 19 maart 2018 in [plaats] heeft er – onder meer – tussen de aangever [slachtoffer] en de verdachte een gevecht plaatsgevonden. Na dit gevecht zijn er bij de aangever meerdere verwondingen vastgesteld.
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat hij aan de aangever zwaar lichamelijk letsel, te weten oogletsel, heeft toegebracht door de aangever met een geschakeld slot of ketting slot in het gezicht te slaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het letsel aan het oog het gevolg is geweest van een strafbare gedraging van de verdachte en zo ja, hoe dit handelen dan valt te kwalificeren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit gevorderd. Hij heeft gewezen op de verklaringen van de aangever in samenhang met de geneeskundige verklaring over het letsel. Bovendien valt vast te stellen dan nu bijna een jaar later het zicht aan het oog van de aangever nog lang niet is hersteld. Alles bij elkaar genomen is dit voldoende om zwaar lichamelijk letsel aan te nemen en dat valt de verdachte te verwijten omdat hij door te slaan met het slot het risico heeft genomen dat er ernstig letsel zou ontstaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van feit 1 bepleit.
Zij heeft allereerst aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte met het slot heeft geslagen.
Tevens heeft zij zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het veroorzaakte letsel het gevolg is van het slaan met het slot. Bovendien valt niet uit te sluiten dat de aangever het letsel heeft opgelopen na afloop van zijn gevecht met de verdachte. Indien en voor zover de rechtbank anders concludeert, heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek tot onderzoek naar het letsel bij de aangever gedaan.
Ten slotte heeft zij verzocht om de verdachte ook vrij te spreken van het subsidiair tenlastegelegde, omdat niet kan worden gesteld dat het slaan met het slot een poging tot zware mishandeling oplevert, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
3.4.1
De confrontatie en het letsel
De confrontatie
Over de precieze aanleiding en toedracht van de vechtpartij op 19 maart 2018 tussen de verdachte en de aangever lopen hun verklaringen uiteen. Wat in ieder geval duidelijk is, is dat zij elkaar na schooltijd op de [adres] hebben ontmoet en met elkaar in gevecht zijn geraakt.
Met betrekking tot de vechtpartij acht de rechtbank de volgende verklaringen redengevend:
- De aangever verklaart dat een jongen, genaamd [verdachte] , hem heeft geslagen met een rode fietsketting op zijn oog. [2] In een andere verklaring verklaart de aangever dat hij dacht dat een andere jongen zijn telefoon had gepakt en dat hij achter die jongen aan is gerend. Deze jongen heeft hem precies op de plek geslagen waar hij met het kettingslot was geslagen. [3]
- Getuige [getuige] verklaart dat zijn vriend (de verdachte) de aangever met een slot in het gezicht heeft geslagen en dat zij daarna met de handen gingen vechten. Toen de verdachte wegliep, is de aangever achter hem aangelopen. De aangever is vervolgens zijn telefoon verloren, die door twee andere jongens werd opgepakt. [4]
- Getuige [getuige] verklaart dat zij zag dat de verdachte de aangever met het slot hard tegen het hoofd sloeg; [5]
- Getuige [getuige] verklaart dat hij zag dat de verdachte een rode fietskabel in zijn rechterhand had en hiermee uithaalde naar het gezicht van de aangever en hem hiermee raakte. [6]
- De verdachte verklaart op de zitting, net als in zijn vorige verklaringen, dat hij weet dat hij heeft gevochten met de aangever, dat het zou kunnen dat hij hem met het fietsslot heeft geslagen, maar dat hij zich dat niet meer kan herinneren. [7]
Het letsel
Uit de eerste geneeskundige verklaring d.d. 21 april 2018 [8] komt het volgende naar voren.
De aangever is op 19 maart 2018 onderzocht en daarbij is als uitwendig letsel waargenomen:
  • Scheurwond neus/jukbeen links
  • Barstwond t.p.v. kaakkopje
  • Kneuzing kaakkopje
Er is een CT-scan gemaakt van het aangezicht en daarbij zijn geen afwijkingen aangetroffen.
In de tweede geneeskundige verklaring d.d. 13 maart 2019 wordt melding gemaakt van een oogbolruptuur als gevolg van oogtrauma.
3.4.2
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde: de zware mishandeling
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het letsel dat de aangever heeft, te weten de ruptuur aan de oogbol, door de verdachte is veroorzaakt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de eerste getuigenverklaringen wordt niet gesproken over letsel aan het oog bij de aangever.
Ook in de geneeskundige verklaring van de aangever, die dezelfde dag is opgemaakt door de traumachirurg wordt geen melding gemaakt van letsel aan het oog.
Pas uit de tweede geneeskundige verklaring d.d. 13 maart 2019 blijkt dat er twee dagen na het voorval een oogbolruptuur is vastgesteld als gevolg van oogtrauma.
Op 22 maart 2018 is de aangever hieraan geopereerd en bijna een jaar later merkt de arts hierover het volgende op:
“Na operatie op 22-3-2018 herstelde het oog zich best goed met anatomisch genezing van de wond. Echter is de visus van het rechteroog sindsdien nooit hersteld en blijft op 0,2 (20%)”.
De beschikbare camerabeelden en de beschrijving van de beelden geven geen antwoord op de vraag of de verdachte met het slot op/in het oog van de aangever heeft geslagen.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat op de kleurenfoto van de aangever, die zich in het dossier bevindt, de aangever met beide ogen naar de camera kijkt, waarbij aan de ogen niets opvallends is te zien.
De rechtbank overweegt tot slot dat uit de eigen verklaring van de aangever blijkt dat hij niet alleen in gevecht is geweest met de verdachte, maar daarna ook met een andere jongen die hem heeft geslagen op de plek waar het slot hem had geraakt.
Hoewel niet ter discussie staat dat de aangever oogletsel heeft opgelopen, kan, gelet op de hiervoor genoemde punten, naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid worden vastgesteld wat de oorzaak en wie de veroorzaker van het letsel aan het oog van de aangever is.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde feit.
3.4.2
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde: de poging tot zware mishandeling
Het verweer is gevoerd dat geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank gaat er vanuit dat geen sprake was van opzet in onvoorwaardelijke zin. Daartoe biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
Voor voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is noodzakelijk dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de hiervoor onder 3.4.1. genoemde bewijsmiddelen volgt dat de aangever en de verdachte op korte afstand van elkaar waren. De verdachte heeft met het fietsslot uitgehaald naar het gezicht en/of hoofd van de aangever en heeft hem daarmee tenminste éénmaal geraakt.
Naar algemene ervaringsregels bestaat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wanneer iemand met een hard voorwerp tegen het gezicht wordt geraakt. Immers had dit voorwerp, het fietsslot, ook tegen de slaap of met de punt in één van de ogen terecht kunnen komen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte, te weten het op korte afstand van iemand uithalen met een hard voorwerp tegen het gezicht, heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
Gelet op dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte geprobeerd heeft de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

4.Bewijsoverwegingen feiten 2, 3 en 4

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van deze feiten gevorderd. Hij heeft gewezen op de aangiften, processen-verbaal van de verbalisanten en getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen bewezenverklaring van de feiten.
4.2
Beoordeling van de feiten
De rechtbank is van oordeel dat de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [9] volstaan, omdat de verdachte de feiten heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn. Ook heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 2 houden de bewijsmiddelen in:
- de bekennende verklaring door de verdachte, afgelegd op de zitting van
25 maart 2019;
- een aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 16 december 2018 van [bedrijf] te [plaats] , opgesteld door [naam] , beveiligingsbeambte [bedrijf] , mede ondertekend door een politieambtenaar, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2018337264 (ongenummerd).
Ten aanzien van feit 3 houden de bewijsmiddelen in:
- de bekennende verklaring door de verdachte, afgelegd op de zitting van
25 maart 2019;
- het digitale aangifteformulier d.d. 18 oktober 2018 van [naam] namens de eigenaar [naam] , opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2019039094z (p. 33-34).
Ten aanzien van feit 4 houden de bewijsmiddelen in:
- de bekennende verklaring door de verdachte, afgelegd op de zitting van
25 maart 2019;
- een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 februari 2019, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2019039094z, inhoudende de verklaring van [getuige] (p. 20-22);
- een proces-verbaal van aanhouding d.d. 11 februari 2019, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2019039094z, inhoudende het relaas van verbalisant J. Zoutendijk (p. 12-13).
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal bij [bedrijf] , de diefstal van een scooter en de poging tot diefstal van een fiets.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de genoemde bewijsmiddelen overtuigd dat de verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit is omschreven in bijlage II.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het onvoorwaardelijk strafdeel staat ongeveer gelijk aan het aantal dagen dat de verdachte tot aan zijn schorsing in voorarrest heeft doorgebracht.
In de door de Raad geadviseerde voorwaarden ziet hij geen heil, omdat de verdachte heeft aangegeven zich daar niet aan te zullen houden. Bovendien wordt de verdachte al begeleid in het kader van de civiele hulpverlening.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij bewezenverklaring van de feiten heeft de raadsvrouw verzocht alleen een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Zij ziet geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel en de daaraan gekoppelde voorwaarden.
Zij stelt zich op het standpunt dat het verblijf in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp zwaar genoeg is voor de verdachte.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen, maar de proeftijd te beperken tot één jaar, zodat de zaak niet te lang boven het hoofd van de verdachte blijft hangen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft geprobeerd om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door tijdens een vechtpartij met een fietsslot tegen het gezicht en/of hoofd van aangever te slaan. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever.
Dat het in dit geval bij een poging is gebleven, is een gelukkige omstandigheid die evenwel niet aan de verdachte is te danken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een drietal vermogensdelicten, te weten een winkeldiefstal, een scooterdiefstal en een poging tot fietsendiefstal. Diefstal veroorzaakt niet alleen schade voor en ergernis bij de personen die het overkomt, maar draagt ook bij aan het onveilige gevoel dat wordt ervaren door de maatschappij bij berichtgeving over diefstal. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij daaraan heeft bijgedragen en dat hij kennelijk alleen aan zijn eigen geldelijke gewin heeft gedacht.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte had, totdat hij de feiten pleegde, een blanco strafblad.
Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is een rapport en advies uitgebracht. Op de zitting heeft de raadsvertegenwoordiger nog een nadere toelichting op het rapport gegeven. Kort gezegd bestaan er veel zorgen over de verdachte, die tot een aantal jaar geleden bij zijn moeder in [land] woonde, en pas in 2016 bij zijn vader is gaan wonen. Sinds ongeveer een jaar is er sprake van afglijdend gedrag, te weten een verstoorde relatie met zijn vader, schoolverzuim, contacten met antisociale vrienden en strafrechtelijke gedragingen.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daaraan gekoppeld een aantal voorwaarden waaronder in ieder geval de meldplicht.
De betrokken jeugdbeschermer heeft in aanvulling op het raadsrapport het volgende naar voren gebracht. Door de verstoorde relatie tussen de verdachte en de vader kan hij niet langer thuis wonen.
Op 12 maart 2019 is daarom een ondertoezichtstelling uitgesproken en is de verdachte geplaatst in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Daar zal een persoonlijkheidsonderzoek worden verricht om te onderzoeken welke hulp geboden is om de verdachte te kunnen begeleiden naar volwassenheid.
7.3.3
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank komt, alles afwegend, tot de volgende strafmodaliteit en strafmaat.
Zij houdt daarbij rekening met de LOVS-oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen en de gegeven adviezen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden. Dit is naar haar oordeel een passende reactie op de ernst van de feiten.
Zij ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank legt hiermee een lagere straf op dan door de officier van justitie geëist, omdat zij tot een minder zware kwalificatie van het eerste feit is gekomen.
Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke straf in combinatie met voorwaarden betreffende het gedrag niet noodzakelijk, aangezien de verdachte onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, en hij in dat kader voldoende begeleiding ontvangt.

8.De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich ten aanzien van feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.500,- (materiële schade).
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd en het aanhouden voor een nadere onderbouwing van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.Het inbeslaggenomen goed

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het goed vermeld op de beslaglijst verbeurd te verklaren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het inbeslaggenomen goed verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien het aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2
diefstal;
ten aanzien van feit 3
diefstal;
ten aanzien van feit 4
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 3
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot worden op nihil;
ten aanzien van feit 1 subsidiair
verklaart verbeurd het op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten: een (ketting)slot.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2019.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaard persoon is - na wijziging van de tenlastelegging - tenlastegelegd dat:
1.

hij op of omstreeks 19 maart 2018 te [plaats] aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (oogletsel), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk (krachtig en/of meermalen) met een geschakeld slot of kettingslot, althans met een hard voorwerp, in het gezicht te slaan/raken;

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (geschakeld) slot en/of kettingslot, althans een voorwerp meermalen, althans één maal heeft geslagen tegen en/of in de richting van het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of heeft getracht genoemd slot om de nek van [slachtoffer] te leggen en/of draaien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [plaats] parfum (van het merk Calvin Klein) en een heuptasje (van het merk Calvin Klein), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 12 oktober 2018 te [plaats] een scooter (merk:Piaggio, kleur blauw, kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 11 februari
2019te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak/verbreking, naar de [adres] is gegaan en/of (vervolgens) met zijn volle gewicht op voormelde fiets heeft gezeten en/of gestuiterd (om zo het kabelslot waarmee de fiets aan een hek aldaar vastzat te breken), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 19 maart 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een slot heeft geslagen tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 december 2018 te [plaats] parfum (van het merk Calvin Klein) en een heuptasje (van het merk Calvin Klein), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 12 oktober 2018 te [plaats] een scooter (merk:Piaggio, kleur blauw, kenteken: [kenteken] ), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 11 februari 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets,
dieaan een ander toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking, naar de [adres] is gegaan en vervolgens met zijn volle gewicht op voormelde fiets heeft gezeten en/of gestuiterd (om zo het kabelslot waarmee de fiets aan een hek aldaar vastzat te breken), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2018072371, p. 1-277
2.Verklaring [slachtoffer] , p. 147 laatste alinea, p. 148 1e alinea
3.Verklaring [slachtoffer] , p. 271 1e alinea en 5e alinea
4.Getuige [getuige] , p. 62 1e alinea
5.Getuige [getuige] , p. 73 7e alinea regel 1-2
6.Getuige [getuige] , p. 91 7e alinea regel 3-5
7.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 25 maart 2019, eigen verklaring verdachte [verdachte]
8.Geneeskundige verklaring, p. 216
9.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering