ECLI:NL:RBDHA:2019:3545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
C-09-565077-KG ZA 18-1317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod executie gevangenisstraf en intrekking zelfmeldstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een veroordeelde, vorderde om de executie van zijn gevangenisstraf te verbieden tot aan een bepaalde datum. Eiser was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 27 maanden wegens zware mishandeling van zijn dochter, en later tot vijf jaren en drie maanden voor terroristische misdrijven. Eiser had een zelfmeldstatus gekregen, maar deze werd ingetrokken door het Openbaar Ministerie, wat leidde tot zijn aanhouding op 12 december 2018. Eiser stelde dat de intrekking van zijn zelfmeldstatus onrechtmatig was en dat hij gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op het uitstel van zijn melddatum, zoals vermeld in een brief van de selectiefunctionaris.

De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot de intrekking van de zelfmeldstatus had kunnen komen, gezien de ernst van de misdrijven waarvoor eiser was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op het uitstel van zijn melddatum, omdat de brief van 7 december 2018 niet expliciet vermeldde dat zijn verzoek was gehonoreerd. De primaire vordering van eiser werd afgewezen, evenals de subsidiaire vordering om te worden overgeplaatst naar een zelfmeldinrichting. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/565077 / KG ZA 18/1317
Vonnis in kort geding van 14 februari 2019
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. H. Sytema te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Justitie en Veiligheid, DJI) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. L. Sieverink te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Het gerechtshof Den Haag heeft eiser bij arrest van 3 oktober 2017 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden wegens zware mishandeling van zijn bijna vier maanden jonge dochter, waardoor zij is komen te overlijden. Het arrest is onherroepelijk geworden nadat het cassatieberoep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2.
Op 25 mei 2018 heeft het gerechtshof Den Haag eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en drie maanden wegens (medeplegen van) opruiing tot terroristische misdrijven meermalen gepleegd, (medeplegen van) verspreiding van geschriften en/of afbeeldingen waarin wordt opgeruid tot terroristische misdrijven meermalen gepleegd en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Eiser heeft cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest.
2.3.
Bij brief van 13 november 2018 is eiser opgeroepen om zich op 12 december 2018 bij de Penitentiaire Inrichting [locatie 1] te melden voor de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde (onherroepelijke) gevangenisstraf.
2.4.
Eiser heeft de selectiefunctionaris van de Divisie Individuele Zaken bij brief van 18 november 2018 om uitstel verzocht van de melddatum, onder meer vanwege de zwangerschap van zijn vrouw.
2.5.
Bij brief van 7 december 2018 heeft de selectiefunctionaris aan eiser bericht, met als onderwerp “Beslissing op het verzoek/bezwaar”:
“Uw verzoek heb ik voorgelegd aan de Advocaat Generaal van het ressortspakket Den Haag. Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft in overleg met de Advocaat Generaal het vonnis teruggehaald.
Dit houdt in dat u zich op 12 december a.s.niethoeft te melden.
Gelet op bovenstaande komt de oproepbrief van 13 november 2018 te vervallen.”
2.6.
Op 12 december 2018 is eiser aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke gevangenisstraf. Sindsdien verblijft eiser in Penitentiaire Inrichting [locatie 2] .

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te verbieden de opgelegde gevangenisstraf te executeren, in elk geval tot aan de datum zoals door eiser aan DJI verzocht;
II. de Staat te veroordelen om de eerder verleende zelfmeldstatus te respecteren en/of eiser te (doen) selecteren voor en overplaatsen naar een zelfmeldinrichting met het daarbij behorende regime.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. De Staat handelt onrechtmatig jegens eiser door de gevangenisstraf te executeren. Aan eiser is bericht dat zijn uitstelverzoek is gehonoreerd, maar hij is op 12 december 2018 aangehouden en gedetineerd.
Toen eiser de zelfmeldstatus heeft gekregen, waren er geen contra-indicaties aanwezig die maakten dat de zelfmeldstatus eiser niet toekwam. Pas toen het verzoek van eiser tot uitstel onder de aandacht kwam van de Advocaat-Generaal heeft zij het er kennelijk toe geleid dat de zelfmeldstatus is ingetrokken. Aan deze intrekking kunnen geen nieuwe omstandigheden ten grondslag liggen en ook geen omstandigheden die eerder niet bekend waren. Eventuele onvolkomenheden in het tot stand komen van de beslissing dienen voor rekening en risico van de Staat te blijven nu de beslissing aan eiser kenbaar is gemaakt. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser zou moeten weten waarom deze status hem evident niet (meer) zou toekomen, ontbreken. De Staat schendt het vertrouwensbeginsel door de verleende status zonder aanleiding en zonder nieuwe feiten en omstandigheden plotseling in te trekken.
Voorts dient aan eiser het uitstel te worden gegund zoals hij dat heeft kunnen opmaken uit de brief van 7 december 2018. De brief is verstuurd door de bevoegde instantie, naar aanleiding van een concreet en niet mis te verstaan verzoek van eiser en eindigt met de conclusie dat hij zich niet hoeft te melden en dat de oproepbrief komt te vervallen. Nergens wordt er melding van gemaakt dat de zelfmeldstatus wordt ingetrokken, laat staan van het voornemen eiser aan te houden ter executie. De Staat heeft hiermee een toezegging gedaan aan eiser. De term “terughalen van het vonnis” is voor buitenstaanders niet inzichtelijk. Ook ten aanzien van het verzoek om uitstel schendt de Staat dus het vertrouwensbeginsel.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat eiser is gedetineerd op grond van een geldige titel. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat niet zozeer zijn detentie op zich, als wel de wijze waarop executie in zijn geval plaatsvindt onrechtmatig handelen van de Staat oplevert.
4.2.
Niet in geschil is dat aan eiser op enig moment de zogenoemde zelfmeldstatus is toegewezen. De Advocaat-Generaal is evenwel op een later moment tot de conclusie gekomen dat eiser niet in aanmerking behoort en behoorde te komen voor de zelfmeldprocedure en heeft zijn zelfmeldstatus ingetrokken, als gevolg waarvan hij is aangehouden en gedetineerd. Uit deze feitelijke gang van zaken kan eveneens worden afgeleid dat niet (positief) is beslist op het verzoek van eiser tot uitstel van de datum waarop hij zichzelf diende te melden. Aan de primaire vordering van eiser ligt ten grondslag dat (i) zijn zelfmeldstatus niet had mogen worden ingetrokken en (ii) hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het verzochte uitstel was verleend.
4.3.
Vaststaat dat het Openbaar Ministerie een discretionaire bevoegdheid heeft om niet alleen een zelfmeldstatus toe te kennen, maar die op een later moment ook weer in te trekken. Gelet op de grote beleidsvrijheid die het Openbaar Ministerie hierbij toekomt, kan de rechter dergelijke beslissingen slechts marginaal toetsen. De wijze waarop het Openbaar Ministerie invulling geeft aan voormelde bevoegdheid, is neergelegd in bijlage 1 van de Aanwijzing executie (Staatscourant 2017, 37617, hierna: de Beleidsregels). Eiser betoogt op zichzelf terecht dat de mogelijkheid tot intrekking, zoals die volgt uit de Beleidsregels, bestaat voor gevallen waarin
nieuwefeiten of omstandigheden nopen tot intrekking en dat de Staat geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zich hebben voorgedaan na de beslissing om eiser de zelfmeldstatus toe te kennen. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat het Openbaar Ministerie niettemin in dit specifieke geval in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om de zelfmeldstatus van eiser in te trekken. Daartoe is redengevend dat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor zware mishandeling met de dood tot gevolg, en daarnaast in twee instanties is veroordeeld voor met terrorisme samenhangende feiten. Op grond van de Beleidsregels komt een veroordeelde in beginsel niet in aanmerking voor de status van zelfmelder indien de bijzondere aard en ernst van het strafbaar feit waarvoor aan de veroordeelde straf is opgelegd daaraan in de weg staan. Het staat buiten kijf dat zware mishandeling met de dood tot gevolg een bijzonder ernstig delict is. Ook de andere strafbare feiten, waarvoor eiser, hoewel nog niet onherroepelijk, is veroordeeld, kennen een bijzondere aard en ernst. Gelet hierop is het evident dat aan eiser ten onrechte de status van zelfmelder is toegekend en kon eiser er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat die status zou blijven voortbestaan.
4.4.
Ook het standpunt van eiser dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zijn verzoek tot uitstel van de datum waarop hij zichzelf moest melden, en dus van de datum waarop de executie zou aanvangen, was gehonoreerd, kan niet worden gevolgd. Eiser onderbouwt dat standpunt onder verwijzing naar de brief van 7 december 2018. In die brief staat weliswaar niet expliciet vermeld dat de zelfmeldstatus ten onrechte aan eiser was toegekend en ook niet dat die status werd ingetrokken, maar de brief meldt evenmin dat het verzoek van eiser tot uitstel werd toegewezen. Dat kan daaruit ook niet worden afgeleid. Het enkele feit dat in de brief staat vermeld dat eiser zich niet hoefde te melden op 12 december 2018 is daarvoor onvoldoende, nu de brief geen datum noemt tot wanneer een uitstel werd verleend. Dat had wel voor de hand gelegen indien het verzoek daadwerkelijk was gehonoreerd, ook nu eiser in zijn verzoek geen concrete datum heeft genoemd. Een onbepaald uitstel past niet binnen de gebruikelijke handelwijze van het Openbaar Ministerie. Bovendien sluit de mededeling dat eiser zich niet hoefde te melden aan bij de beslissing om zijn zelfmeldstatus in te trekken.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de primaire vordering dient te worden afgewezen. De voorzieningenrechter merkt nog op dat eiser op grond van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting om incidenteel verlof of strafonderbreking kan verzoeken bij de selectiefunctionaris indien hij meent dat daartoe op grond van zijn privéomstandigheden aanleiding bestaat. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij deze rechtsgang inmiddels heeft benut en in afwachting is van een beslissing.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat de subsidiaire vordering evenmin voor toewijzing in aanmerking komt. Eiser heeft bovendien geen belang meer bij toewijzing van deze vordering, nu hij vanwege zijn gedrag per 24 januari 2019 is gepromoveerd naar het zogenoemde plusprogramma. Dat is hetzelfde programma als waar zelfmelders (rechtstreeks) in worden geplaatst.
4.7.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.
hvd