3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Op 7 december 2017 omstreeks 17:18 uur reed de verdachte op een bromfiets over de [straatnaam] in Voorschoten. Op het kruispunt van de [straatnaam] , [straatnaam] en de [straatnaam] kwam de verdachte in aanrijding met [slachtoffer] , die op dat moment te voet via een voetgangersoversteekplaats de [straatnaam] overstak.Ten gevolge van deze aanrijding liep [slachtoffer] onder meer hoogenergetisch trauma met intracranieel letsel (hersenletsel) op.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of voornoemd verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en zo ja, in welke mate. Bij de beantwoording van deze vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Bij het beoordelen van de tenlastelegging gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte was op 7 december 2017 niet in het bezit van een geldig rijbewijs en is dit nooit geweest.Hij reed op 7 december 2017 dus op een bromfiets, zonder dat hem daarvoor een rijbewijs was afgegeven.
De aanrijding vond plaats op het kruispunt van de [straatnaam] , [straatnaam] en de [straatnaam] in Voorschoten. Ingevolge artikel 20 RVV 1990 gold ter plaatse voor bromfietsen op de rijbaan een maximumsnelheid van 45 kilometer per uur.
Verbalisanten van de Verkeersongevallenanalyse hebben vastgesteld dat de bromfiets waarop de verdachte reed een maximumconstructiesnelheid van 68 kilometer per uur had. Met welke snelheid de bromfiets de plaats van de aanrijding naderde en met welke snelheid de aanrijding plaatsvond hebben zij echter niet exact kunnen vaststellen.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij de snelheid van de verdachte niet goed kan inschatten, maar dat de verdachte zo hard reed, dat hij dacht: “Wat een zot”. [getuige 1] was ervan overtuigd dat de verdachte met zijn snelheid absoluut niet veilig op de kruising reed en dat hij nooit op tijd stil zou kunnen staan als iemand zou oversteken.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij niet kan inschatten hoe hard de verdachte reed, maar dat zij wel weet dat hij niet geremd heeft. Zij zag dat de verdachte met volle snelheid tegen het slachtoffer aanreed en hoorde dat de klap van de aanrijding heel erg hard was.
De verdachte heeft verklaard dat het op het moment van het ongeluk heel slecht weer was. Het was donker en het regende flink. Hij heeft verklaard dat zijn snelheid niet laag genoeg was om te kunnen stoppen voor andere verkeersdeelnemers en dat hij, gezien de weersomstandigheden, eigenlijk zachter had moeten rijden.
Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat de verdachte heeft gereden met, gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse, te hoge snelheid en dat hij met onverminderde snelheid de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] is genaderd en opgereden.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte op het zebrapad waarop de vrouw liep, af reed en dat zij op de tweede witte streep van het zebrapad liep toen zij naar links keek, in de richting van de verdachte. [getuige 2] zag dat de vrouw haar arm opstak en hoorde dat zij riep: "Hé!!" Direct hierop reed de verdachte met zijn bromfiets tegen de vrouw aan.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij op zijn bromfiets richting de betreffende kruising reed en zag dat er een vrouw midden op het zebrapad stond.
Verbalisanten van de Verkeersongevallenanalyse hebben vastgesteld dat de krassporen van de bromfiets circa anderhalve meter na de voetgangersoversteekplaats begonnen. Circa vier meter na de voetgangersoversteekplaats troffen zij een concentratie bloed aan, vermoedelijk afkomstig van het slachtoffer. Gelet hierop zijn de verbalisanten van mening dat de verdachte het slachtoffer niet heeft laten voorgaan, toen zij als voetganger de betreffende voetgangersoversteekplaats overstak.
Op grond van voornoemde verklaringen en de bevindingen van de verbalisanten stelt de rechtbank vast dat de verdachte zijn bromfiets niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] , waardoor hij met zijn bromfiets met haar in botsing is gekomen.
De Hoge Raad heeft bepaald dat lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen is wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt (HR 13 maart 2001, NJ 2001, 329).
Hierboven is al besproken dat [slachtoffer] ten gevolge van de aanrijding onder meer hoogenergetisch trauma met intracranieel letsel (hersenletsel) heeft opgelopen. Zij heeft vijf dagen in coma gelegen en heeft lange tijd moeten revalideren. Ter terechtzitting heeft de vader van [slachtoffer] verklaard dat [slachtoffer] , bijna zestien maanden na het ongeval, nog altijd kampt met ernstige lichamelijke klachten en dat onduidelijk is of zij ooit de oude zal worden. Gezien de aard, de ernst en de langdurigheid van het herstel moet het letsel van [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
De rechtbank verwijt de verdachte dat hij, gezien de omstandigheden, op zijn bromfiets te hard heeft gereden in de richting van en op een kruising, vervolgens zijn bromfiets niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en geen voorrang heeft verleend aan een op een zebrapad overstekende voetganger. Dit zijn meerdere ernstige verkeersfouten, ten gevolge waarvan de voetganger zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bovendien heeft de verdachte deze verkeersfouten begaan terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Dit maakt het rijgedrag van de verdachte des te kwalijker, omdat alleen personen die hebben aangetoond een motorvoertuig te kunnen besturen, op de hoogte te zijn van de verkeersregels en met goed gevolg een proeve van bekwaamheid hebben afgelegd, gemotoriseerde voertuigen mogen besturen. Nu de verdachte niet beschikt over een rijbewijs, kan niet van zijn rijvaardigheid worden uitgegaan. Dat hij naar eigen zeggen al meerdere jaren op een bromfiets rijdt, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door de genoemde feiten en omstandigheden zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het ontstane ongeval aan zijn schuld is te wijten. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten 1 primair en 3.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen en dat kan worden volstaan met de hierna volgende opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en hij nadien niet anders heeft verklaard. Voorts heeft zijn raadsman geen vrijspraak bepleit. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019;
- het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 46-47;
- het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , blz. 48-49.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen en dat kan worden volstaan met de hierna volgende opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en hij nadien niet anders heeft verklaard. Voorts heeft zijn raadsman geen vrijspraak bepleit. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen, blz. 71-72.