ECLI:NL:RBDHA:2019:3544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
09/146430-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag zonder geldig rijbewijs

Op 7 december 2017 heeft de verdachte op een bromfiets gereden zonder geldig rijbewijs en zonder verzekering. Tijdens het rijden heeft hij geen voorrang verleend aan een voetganger op een zebrapad, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de voetganger zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder hersenletsel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere verkeersdelicten, waaronder roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, ondanks dat hij wist dat hij letsel had veroorzaakt. De rechtbank legt de verdachte een taakstraf van 240 uur op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden. De rechtbank heeft ook een geldboete opgelegd voor het rijden zonder rijbewijs en verzekering. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het bedrag nog niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/146430-18
Datum uitspraak: 10 april 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 4 januari 2019 (regie) en 27 maart 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.W. Lagraauw naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 december 2017 te Voorschoten als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of (vervolgens)
- heeft gereden met en gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- met onverminderde snelheid de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] is genaderd en/of opgereden en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een op een voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor een ander te weten die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten hoog energetisch trauma met intracranieel letsel (hersenletsel), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 december 2017 te Voorschoten als bestuurder van een voertuig (tweewielige bromfiets), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam] , als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of (vervolgens)
- heeft gereden met en gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- met onverminderde snelheid de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] is genaderd en/of opgereden en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een op een voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor een ander te weten die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Voorschoten op/aan de [straatnaam] , op of omstreeks 07 december 2017 omstreeks 17:18 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 7 december 2017 te Voorschoten als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, de [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.
hij op of omstreeks 7 december 2017 te Voorschoten als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets), daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam] , zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotities betoogd dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijden, zoals opgenomen onder feit 1 primair. Voor het overige heeft de raadsman zich wat de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feiten 1 en 3
Op 7 december 2017 omstreeks 17:18 uur reed de verdachte op een bromfiets over de [straatnaam] in Voorschoten. Op het kruispunt van de [straatnaam] , [straatnaam] en de [straatnaam] kwam de verdachte in aanrijding met [slachtoffer] , die op dat moment te voet via een voetgangersoversteekplaats de [straatnaam] overstak. [2] Ten gevolge van deze aanrijding liep [slachtoffer] onder meer hoogenergetisch trauma met intracranieel letsel (hersenletsel) op. [3]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of voornoemd verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en zo ja, in welke mate. Bij de beantwoording van deze vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Bij het beoordelen van de tenlastelegging gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Rijbewijs
De verdachte was op 7 december 2017 niet in het bezit van een geldig rijbewijs en is dit nooit geweest. [4] Hij reed op 7 december 2017 dus op een bromfiets, zonder dat hem daarvoor een rijbewijs was afgegeven.
Snelheid
De aanrijding vond plaats op het kruispunt van de [straatnaam] , [straatnaam] en de [straatnaam] in Voorschoten. Ingevolge artikel 20 RVV 1990 gold ter plaatse voor bromfietsen op de rijbaan een maximumsnelheid van 45 kilometer per uur. [5]
Verbalisanten van de Verkeersongevallenanalyse hebben vastgesteld dat de bromfiets waarop de verdachte reed een maximumconstructiesnelheid van 68 kilometer per uur had. Met welke snelheid de bromfiets de plaats van de aanrijding naderde en met welke snelheid de aanrijding plaatsvond hebben zij echter niet exact kunnen vaststellen.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij de snelheid van de verdachte niet goed kan inschatten, maar dat de verdachte zo hard reed, dat hij dacht: “Wat een zot”. [getuige 1] was ervan overtuigd dat de verdachte met zijn snelheid absoluut niet veilig op de kruising reed en dat hij nooit op tijd stil zou kunnen staan als iemand zou oversteken. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij niet kan inschatten hoe hard de verdachte reed, maar dat zij wel weet dat hij niet geremd heeft. Zij zag dat de verdachte met volle snelheid tegen het slachtoffer aanreed en hoorde dat de klap van de aanrijding heel erg hard was. [7]
De verdachte heeft verklaard dat het op het moment van het ongeluk heel slecht weer was. Het was donker en het regende flink. Hij heeft verklaard dat zijn snelheid niet laag genoeg was om te kunnen stoppen voor andere verkeersdeelnemers en dat hij, gezien de weersomstandigheden, eigenlijk zachter had moeten rijden. [8]
Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat de verdachte heeft gereden met, gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse, te hoge snelheid en dat hij met onverminderde snelheid de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] is genaderd en opgereden.
Voorrang
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte op het zebrapad waarop de vrouw liep, af reed en dat zij op de tweede witte streep van het zebrapad liep toen zij naar links keek, in de richting van de verdachte. [getuige 2] zag dat de vrouw haar arm opstak en hoorde dat zij riep: "Hé!!" Direct hierop reed de verdachte met zijn bromfiets tegen de vrouw aan. [9]
De verdachte heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij op zijn bromfiets richting de betreffende kruising reed en zag dat er een vrouw midden op het zebrapad stond. [10]
Verbalisanten van de Verkeersongevallenanalyse hebben vastgesteld dat de krassporen van de bromfiets circa anderhalve meter na de voetgangersoversteekplaats begonnen. Circa vier meter na de voetgangersoversteekplaats troffen zij een concentratie bloed aan, vermoedelijk afkomstig van het slachtoffer. Gelet hierop zijn de verbalisanten van mening dat de verdachte het slachtoffer niet heeft laten voorgaan, toen zij als voetganger de betreffende voetgangersoversteekplaats overstak.
Op grond van voornoemde verklaringen en de bevindingen van de verbalisanten stelt de rechtbank vast dat de verdachte zijn bromfiets niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] , waardoor hij met zijn bromfiets met haar in botsing is gekomen.
Zwaar lichamelijk letsel
De Hoge Raad heeft bepaald dat lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen is wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt (HR 13 maart 2001, NJ 2001, 329).
Hierboven is al besproken dat [slachtoffer] ten gevolge van de aanrijding onder meer hoogenergetisch trauma met intracranieel letsel (hersenletsel) heeft opgelopen. Zij heeft vijf dagen in coma gelegen en heeft lange tijd moeten revalideren. Ter terechtzitting heeft de vader van [slachtoffer] verklaard dat [slachtoffer] , bijna zestien maanden na het ongeval, nog altijd kampt met ernstige lichamelijke klachten en dat onduidelijk is of zij ooit de oude zal worden. Gezien de aard, de ernst en de langdurigheid van het herstel moet het letsel van [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank verwijt de verdachte dat hij, gezien de omstandigheden, op zijn bromfiets te hard heeft gereden in de richting van en op een kruising, vervolgens zijn bromfiets niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en geen voorrang heeft verleend aan een op een zebrapad overstekende voetganger. Dit zijn meerdere ernstige verkeersfouten, ten gevolge waarvan de voetganger zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bovendien heeft de verdachte deze verkeersfouten begaan terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Dit maakt het rijgedrag van de verdachte des te kwalijker, omdat alleen personen die hebben aangetoond een motorvoertuig te kunnen besturen, op de hoogte te zijn van de verkeersregels en met goed gevolg een proeve van bekwaamheid hebben afgelegd, gemotoriseerde voertuigen mogen besturen. Nu de verdachte niet beschikt over een rijbewijs, kan niet van zijn rijvaardigheid worden uitgegaan. Dat hij naar eigen zeggen al meerdere jaren op een bromfiets rijdt, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door de genoemde feiten en omstandigheden zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het ontstane ongeval aan zijn schuld is te wijten. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten 1 primair en 3.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen en dat kan worden volstaan met de hierna volgende opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en hij nadien niet anders heeft verklaard. Voorts heeft zijn raadsman geen vrijspraak bepleit. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019;
- het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 46-47;
- het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , blz. 48-49.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen en dat kan worden volstaan met de hierna volgende opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en hij nadien niet anders heeft verklaard. Voorts heeft zijn raadsman geen vrijspraak bepleit. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen, blz. 71-72.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. primair
hij op 7 december 2017 te Voorschoten als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, bromfiets, daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en vervolgens
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en vervolgens
- met onverminderde snelheid de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] is genaderd en opgereden en vervolgens
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en vervolgens
- geen voorrang heeft verleend aan een op een voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger, ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor een ander, te weten die voetganger, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten hoogenergetisch trauma met intracranieel letsel (hersenletsel) werd toegebracht;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Voorschoten op de [straatnaam] , op 7 december 2017 omstreeks 17:18 uur, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander, te weten [slachtoffer] , letsel was toegebracht en
zijin hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op 7 december 2017 te Voorschoten als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, heeft gereden op de weg, de [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.
hij op 7 december 2017 te Voorschoten als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam] , zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1 tot en met 3 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 4 wordt veroordeeld tot een geldboete van € 360,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval en om lichamelijke redenen zijn werk als zzp’er in de straatmakerij niet meer kan uitoefenen. Hij heeft hierdoor geen inkomsten meer. De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte bereid is een werkstraf te verrichten. Gezien het tijdsverloop sinds het ongeval acht de raadsman een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer opportuun.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft op 7 december 2017 op een bromfiets op de openbare weg gereden, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en voor de bromfiets geen verzekering was afgesloten. De verdachte is, terwijl het al donker was en heel hard regende, met een te hoge snelheid een kruising opgereden. Hij heeft zijn bromfiets niet tijdig tot stilstand gebracht en heeft geen voorrang verleend aan [slachtoffer] , die te voet het zebrapad overstak. Hij is vervolgens in botsing gekomen met [slachtoffer] , die hierdoor onder meer in coma heeft gelegen en hersenletsel heeft opgelopen.
De verdachte heeft hiermee meerdere ernstige verkeersfouten gemaakt. Hij is ernstig tekortgeschoten in de oplettendheid en voorzichtigheid die van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht en heeft zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld. De rechtbank rekent hem dit aan.
Nog kwalijker vindt de rechtbank het handelen van de verdachte na de botsing met [slachtoffer] . Hoewel hij wist dat hij met [slachtoffer] in botsing was gekomen, heeft hij zich niet om haar bekommerd. Hij heeft zijn bromfiets opgepakt en is weggelopen, ook nadat hij er door een omstander meermalen op werd gewezen dat hij iemand had aangereden. Dat hij zelf ook was aangedaan door het ongeluk, zoals hij heeft aangevoerd, wil de rechtbank aannemen, maar dit maakt beslist niet dat hij de plaats van het ongeval had mogen verlaten en [slachtoffer] in hulpeloze toestand had mogen achterlaten.
Dat [slachtoffer] in hulpeloze toestand verkeerde, blijkt duidelijk uit het dossier en uit de verklaring die de vader van [slachtoffer] ter terechtzitting heeft afgelegd. [slachtoffer] heeft een week op de Intensive Care gelegen, waarvan vijf dagen in coma. Vervolgens heeft zij een week op de neurologieafdeling gelegen en zes weken in een revalidatiecentrum doorgebracht, waar zij opnieuw moest leren lopen, praten, lezen en rekenen. Hoewel zij door grote inspanningen van haarzelf, haar naasten en deskundigen lichamelijk op veel vlakken is hersteld, kampt zij in de dagelijkse praktijk nog altijd met beperkingen, zoals een spraakstoornis, overgevoeligheid van de linkerzijde van haar lichaam en voortdurende vermoeidheid. Nog altijd is niet duidelijk of zij volledig zal herstellen. Ook psychisch heeft het ongeval veel impact op haar gehad. Haar karakter is veranderd en ze moet leren leven met de fysieke beperkingen. Daar komt nog bij dat de lichamelijke toestand van [slachtoffer] extra zorgelijk was, omdat [slachtoffer] op het moment van het ongeval dertien weken in verwachting was. Van een onbezorgde en ontspannen zwangerschap is dan ook geen sprake geweest. Gelukkig is de zwangerschap uiteindelijk goed verlopen en is [slachtoffer] inmiddels bevallen van een gezonde dochter.
Ook op de naasten van [slachtoffer] , met name haar ouders en partner, heeft het ongeval veel impact gehad. De vader van [slachtoffer] heeft ter terechtzitting naar voren gebracht hoe zij de situatie hebben beleefd, vanaf het moment van het telefoontje dat [slachtoffer] gewond het ziekenhuis was binnengebracht tot aan de huidige realiteit.
Dit alles in aanmerking genomen, vindt de rechtbank het stuitend dat de verdachte naar eigen zeggen zijn bromfiets na het ongeval in zijn woning heeft gezet, zodat de politie die niet zou vinden. Hij wist dus dat hij een ernstig ongeluk had veroorzaakt, maar heeft met die wetenschap niets gedaan. Ook de berichten die hij na het ongeluk op sociale media heeft geplaatst getuigen vooral van zelfmedelijden en van gebrek aan respect voor het slachtoffer en haar naasten. Ook kwalijk vindt de rechtbank dat de verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij een uur voor het ongeval een paar hijsen van een joint heeft genomen, maar dat hij dit drugsgebruik heeft gebagatelliseerd door te verklaren dat de wiet al was uitgewerkt en hij er niets meer van voelde. Dit getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte d.d. 30 januari 2019. Hieruit volgt dat de verdachte eerder, maar niet recent, is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet. Ook volgt uit het strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Met betrekking tot de strafmodaliteit overweegt de rechtbank dat zij in het onderhavige geval een werkstraf passend vindt, gelet op wat in soortgelijke gevallen doorgaans wordt opgelegd, alsook gelet op het tijdsverloop en gelet op de omstandigheid dat de verdachte geen zinvolle dagbesteding heeft. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten en de houding van de verdachte, de maximale taakstraf van 240 uur op zijn plaats. Gelet op het feit dat de verdachte kennelijk zonder enige terughoudendheid jarenlang zonder geldig rijbewijs op een bromfiets heeft gereden en hij bovendien niet de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen, zal de rechtbank hem bovendien een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand opleggen, teneinde hem ervan te weerhouden wederom strafbare (verkeers)feiten te plegen. Ook zal de rechtbank hem, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, een ontzegging van de rijbevoegdheid van achttien maanden opleggen.
Omdat onverzekerd rijden (feit 4) een overtreding is, moet hiervoor een afzonderlijke straf worden opgelegd. De rechtbank zal de verdachte hiervoor een geldboete opleggen. Ook het rijden zonder rijbewijs (feit 3) is een overtreding. Ook voor dit feit zal de rechtbank de verdachte een geldboete opleggen. Omdat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 3 vindt artikel 55 Sr toepassing. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de geldboete rekening gehouden met deze eendaadse samenloop en heeft deze daarin verdisconteerd.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar op het schadevergoedingsformulier aangegeven dat het te vorderen bedrag nog niet kan worden vastgesteld. Ter terechtzitting van 27 maart 2019 heeft de vader van de benadeelde partij aangegeven dat de schadeposten nog worden geïnventariseerd en dat de benadeelde partij in onderhavig strafgeding om die reden geen schadevergoeding vordert.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op het vorenstaande, gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering wordt verklaard, zodat zij, indien gewenst, de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank, gelet op de toelichting van de vader van de benadeelde partij, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren als gevolg waarvan de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 55, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4:
als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
ten aanzien van de feiten 1 primair en 2:
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
ten aanzien van feit 3:
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 500,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
10 (tien) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van die geldboete, groot
€ 250,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
5 (vijf) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van feit 4:
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 360,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
7 (zeven) dagen;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. van der Schenk, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. F.W. van Dongen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017347164, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 185).
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019; proces-verbaal VOA, blz. 16 en 18.
3.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , op 22 december 2017 opgesteld door drs. [naam] , AIOS anesthesiologie, en drs. [naam] , internist-intensivist van het LUMC, blz. 108-110.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019; proces-verbaal van bevindingen, blz. 69-70.
5.Proces-verbaal VOA, blz. 18.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , blz. 51.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 46.
8.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019; proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 151 en 153.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 46.
10.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019.