ECLI:NL:RBDHA:2019:3431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
C/09/540243 / HA ZA 17-1018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de politie voor letsel door mishandeling in politiecel

In deze zaak vordert eiser, die in een politiecel is mishandeld, dat de rechtbank de Nationale Politie aansprakelijk stelt voor de onrechtmatige daad van haar werknemer. Eiser stelt dat hij op 23 februari 2014 door verbalisant [agent A] in de cel is mishandeld, waarbij zijn neus is gebroken. De politie betwist dit en voert aan dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast omgekeerd moet worden, gezien de specifieke omstandigheden van het geval. De politie moet bewijzen dat de neus van eiser is gebroken door een attentietik die onbedoeld in zijn gezicht kwam, terwijl eiser geboeid was. De rechtbank benadrukt dat eiser in bewijsnood verkeert, omdat hij geen toegang heeft tot de camerabeelden van het incident. De rechtbank zal de politie toelaten tot bewijsvoering en de getuigen horen. De zaak draait om de vraag of de politie aansprakelijk is voor de mishandeling en of het toegepaste geweld rechtmatig was. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/540243 / HA ZA 17-1018
Vonnis van 10 april 2019
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.M.E. Drykoningen te Utrecht,
tegen
DE NATIONALE POLITIE,te Den Haag ,
gedaagde,
advocaat mr. E.P. Ceulen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de politie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 september 2017, met producties;
  • de rolbeslissing van 11 oktober 2017;
  • de akte van [eiser] van 25 oktober 2017;
  • de conclusie van antwoord van de politie met producties;
  • het tussenvonnis van 14 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 28 augustus 2018, de daarin genoemde stukken en de opmerkingen over het proces-verbaal van de politie bij brief van 11 september 2018. Het proces-verbaal wordt met inachtneming van de opmerkingen van de politie gelezen.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op zondag 23 februari 2014 rond middernacht hebben de politieagenten [agent A] (hierna: [agent A] ) en [agent B] (hierna: [agent B] ) [eiser] in een prostitutiepand aan de [adres] te [plaats] aangehouden voor mishandeling van de beheerder van dat pand. [eiser] was toen onder invloed van alcoholhoudende drank.
2.2.
[agent A] en [agent B] hebben de handen van [eiser] op zijn rug geboeid en hem in een politiebusje vervoerd naar het politiebureau Hoefkade te Den Haag , waar zij kort na middernacht zijn gearriveerd. Vervolgens is [eiser] meegenomen naar een cel. In de cel is een knie van [agent A] in aanraking gekomen met de neus van [eiser] , waardoor bij laatstgenoemde letsel is ontstaan. [eiser] is vervolgens gefouilleerd en de handboeien zijn verwijderd.
2.3.
Na voorgeleiding aan de officier van justitie is [eiser] ter behandeling van de verwonding aan zijn neus vervoerd naar het Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde. [eiser] heeft daar alle aangeboden zorg geweigerd, waarna hij is teruggebracht naar het politiebureau Hoefkade. Daar is [eiser] onderzocht door een politiearts. In de loop van de dag heeft de politiearts [eiser] opnieuw onderzocht. Uiteindelijk is een neusfractuur bij [eiser] vastgesteld.
2.4.
Het door [agent A] op 23 februari 2014 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer [pv 1] vermeldt onder meer het volgende:
“Op zondag 23 februari 2014 te 00:05 uur had ik, verbalisant, samen met collega [agent B] , hoofdagent van politie eenheid Den Haag , [eiser] aangehouden op de [adres] te [plaats] ter zake mishandeling en belediging.
Nadat wij bij politiebureau Hoefkade waren aangekomen parkeerde ik, verbalisant, ons dienstvoertuig op de binnenplaats en stapte ik uit.
Ik, verbalisant, liep naar de schuifdeur van ons dienstvoertuig en opende deze. Nadat ik de klapstoel van de middelste bank naar voren had gedaan zag ik dat collega [agent B] nog op [eiser] zat ten einde hem onder controle te houden. [eiser] was hiervoor zeer agressief, dronken en niet meewerkend. Zie voor het gedrag het proces verbaal van bevindingen [pv 2] .
Ik, verbalisant, zag dat collega [agent B] vrijwel direct nadat ik de klapstoel had weggeklapt van [eiser] af ging.
Ik, verbalisant, deelde samen met collega [agent B] , [eiser] mede dat hij uit ons dienstvoertuig moest komen. Ik, verbalisant, hoorde collega [agent B] tegen mij zeggen dat ik uit moest kijken omdat [eiser] hem zojuist een kopstoot had gegeven en hem had getrapt.
Hierop hebben collega [agent B] en ik, verbalisant, [eiser] beetgepakt en uit het dienstvoertuig begeleid. Collega [agent B] en ik hebben [eiser] voorzichtig op zijn buik gelegd. Dit deden wij omdat [eiser] zich slap hield en totaal niet mee werkte. Om er voor te zorgen dat wij [eiser] goed beet konden pakken zodat hij niet kon vallen tijdens de begeleiding hebben collega [agent B] en ik [eiser] van de grond bij de bovenarmen beetgepakt. Terwijl wij [eiser] uit ons dienstvoertuig begeleidden hoorde ik, verbalisant, een collega tegen ons zeggen dat [eiser] direct naar de ophoudcel gebracht moest worden.
Hierop hebben wij [eiser] begeleid naar de ophoudcel. In de cellengang aangekomen voelde ik, verbalisant, dat [eiser] zich niet neer slap hield en mee ging lopen. Hierop heb ik, samen met verbalisant [agent B] [eiser] gefixeerd en met het bovenlichaam voorover laten bukken.
Bij de ophoudcel aangekomen ben ik, verbalisant, samen met collega [agent B] en [eiser] de ophoudcel ingegaan.
In de ophoudcel bevond zich een bed met daarop een plastic matras. Ten einde [eiser] veilig en gecontroleerd te fouilleren en te ontdoen van de transportboeien deelde ik, verbalisant, [eiser] mede dat hij, volgens protocol, op zijn knieën moest zitten.
Ik, verbalisant, zag dat [eiser] stil bleef staan. Ik, verbalisant, voelde dat [eiser] zijn spieren aanspande en zich kennelijk schrap zetten toen ik [eiser] met lichte dwang naar beneden wilde duwen. Ik, verbalisant, zag dat [eiser] nog steeds voorovergebogen in een hoek van ongeveer 90 graden stond.
Omdat [eiser] dronken was, zich regelmatig verzette, agressief, onberekenbaar was en niet meewerkte aan wat hem opgedragen was wilde ik, verbalisant, [eiser] middels een knie op het bovenbeen een pijnprikkel geven. Dit om er voor te zorgen dat [eiser] zijn aangespannen spieren zou ontspannen en vervolgens op zijn knieën zou gaan plaatsnemen.
Op het moment dat ik, verbalisant, [eiser] een attentietik wilde geven deed deze
een stap naar achter en draaide hij met zijn bovenlichaam. Hierop belandde de knie per ongeluk in het gezicht van [eiser] .
Ik, verbalisant, schrok hier van.
Ik, verbalisant, voelde dat [eiser] zich niet meer schap zette en begeleidde hem samen met collega [agent B] voor het bed in de cellengang.
Ik, verbalisant, zeg dat er bloed kwam uit het gezicht van [eiser] . Ik, verbalisant, schrok hier van en vroeg [eiser] waar hij pijn had. Ik, verbalisant, hoorde [eiser] zeggen dat hij pijn in zijn gezicht had en dat hij mee ging werken.
Nadat collega [agent B] en ik, verbalisant, [eiser] hadden onderworpen aan
een insluitingfouillering zijn wij de ophoudcel uit gegaan. Ik, verbalisant, zag dat
een collega van politiebureau Hoefkade zich ontfermde over de verwonding aan het
gezicht van [eiser] .
Nadat de hulpofficier van justitie [inspecteur] , inspecteur van politie eenheid Den Haag , aan politiebureau Hoefkade was gearriveerd heb ik, verbalisant mijn toegepaste geweld mondeling gemeld aan hem.(…)”
2.5.
Het door [agent A] en [agent B] op 23 februari 2014 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer [pv 2] vermeldt onder meer het volgende:
“(…) Omdat de aangehouden verdachte zich in de bus verzette tijdens het transport in het dienstvoertuig naar het politiebureau heb ik, verbalisant [agent A] , middels mijn verbindingsmiddelen aangegeven dat wij met spoed naar het politiebureau kwamen.
Daar aangekomen hebben wij, verbalisanten, [eiser] bij de armen en benen
vastgepakt en uit het dienstvoertuig gehaald. Wij, verbalisanten, hoorden dat [eiser] direct naar een gereedstaande cel verplaatst diende te worden.
Vervolgens hebben wij de aangehouden verdachte op de buik gelegd op de binnenplaats van politiebureau Hoefkade. Dit omdat [eiser] elke medewerking weigerde en zich slap hield.
Om die rede hebben wij, verbalisanten, [eiser] wederom bij de armen beetgepakt
en hebben wij [eiser] naar binnen getild. Wij, verbalisanten, voelden dat
[eiser] zich slap hield. Wij zagen dat de voeten van de aangehouden verdachte
sleepten over de grond.
Nadat wij, verbalisanten, bij de cel waren aangekomen waar [eiser] in geplaatst
zou worden voelden wij, verbalisanten, dat hij op zijn benen ging staan. Hierop zijn wij, verbalisanten, met [eiser] de cel ingelopen.
Ik, verbalisant [agent B] , hield [eiser] aan de linkerzijde vast bij de arm.
Ik, verbalisant [agent A] , hield [eiser] beet bij zijn rechterarm.
In de cel is een vast bed geplaatst. Ten einde de veiligheid voor ons en [eiser] te waarborgen wilden wij, verbalisanten, dat de aangehouden verdachte ging knielen voor het bed en dat hij zijn bovenlichaam op het bed zou leggen. Dit om de aangehouden verdachte op veilige wijze voor ons en voor hem te kunnen fouilleren en om de handboeien af te doen.
Ik, verbalisant [agent A] , deelde [eiser] mede dat hij op zijn knieën moest
plaatsnemen en moest meewerken. Wij, verbalisanten, zagen dat [eiser] niet reageerde op deze mededeling. Omdat [eiser] continu afwisselend weigerde mee te werken, zich verzette, dronken en onvoorspelbaar was wilde ik, verbalisant [agent A] , [eiser] met mijn linkerknie een pijnprikkel geven op het rechterbovenbeen van [eiser] . Ik, verbalisant [agent A] , deed dit omdat ik wilde dat [eiser] door zijn benen zakte en op zijn knieën ging zitten. Op hetzelfde moment dat ik, verbalisant [agent A] , de knie gaf aan de aangehouden verdachte voelden wij, verbalisanten, dat de aangehouden man een kleine pas naar achter deed
en iets naar links draaide. Hierop kwam de knie, welke bedoeld was op het bovenbeen
van [eiser] , in het gezicht van [eiser] .
Wij, verbalisanten, voelden dat de aangehouden verdachte op dat moment niet meer
tegenwerkte, op zijn knieën ging zitten en met zijn bovenlichaam op het bed ging liggen. Hierop hebben wij de aangehouden verdachte verder gefouilleerd en ontdaan van de handboeien. Wij, verbalisanten, zagen dat de aangehouden verdachte aangezichtsletsel had en hieruit bloedde. Het letsel bestond uit een opgezwollen neus. Vlak na de voorgeleiding is [eiser] door een andere politie-eenheid naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis Westeinde gebracht. Aldaar weigerde [eiser] elke vorm van medische hulp. Medische hulp heeft daardoor niet plaatsgevonden.
Wij verbalisanten, hebben in een afzonderlijk proces-verbaal van aangifte, aangifte gedaan van belediging en letsel als gevolg van weerspannigheid. (…) Het toegepaste geweld is onverwijld mondeling gemeld aan inspecteur van politie eenheid Den Haag [inspecteur] ”
2.6.
[eiser] is vervolgd voor de onder 2.1 bedoelde mishandeling, voor de belediging van de politieambtenaren [agent A] en [agent B] en voor mishandeling van genoemde [agent B] ter gelegenheid van zijn arrestatie. In die strafzaak is [eiser] bijgestaan door mr. J.T.E. Vis. In eerste aanleg, bij de politierechter, zijn tijdens de zitting camerabeelden van het politiebureau Hoefkade getoond, waarop de aankomst en de begeleiding van [eiser] naar de cel zijn te zien. In de cel zelf was geen camera aanwezig. Mr. Vis heeft over deze camerabeelden bij brief van 27 maart 2014 aan de politierechter het volgende bericht:
Ten aanzien van zaak [zaaknr. A] , Incident Hoefkade
Ook heeft de verdediging kennisgenomen van een zevental camerafragmenten betreffende de aankomst en het verblijf van cliënt op bureau Hoefkade, zoals in het dossier omschreven. Dit betreft het verblijf gedurende welke cliënt de neusfractuur en het overige letsel heeft opgelopen. De verdediging valt daaraan een aantal zaken op:
1. De vijfde set camerabeelden is niet toegankelijk, maar vertonen een no signal melding. De beelden zijn mogelijk relevant.
2. Beelden uit de ophoudcel, waarvan cliënt heeft verklaard daarin door de verbalisanten disproportioneel te zijn mishandeld, ontbreken.
3. Uit de wel beschikbare beelden blijkt niet dat cliënt zich verzet op het moment van transport uit de bus naar de cel, anders dan de betrokken verbalisanten verbaliseren. Veeleer blijkt dat cliënt hardhandig uit de bus wordt gesleurd, op de grond wordt gehouden en met geweld wordt meegenomen terwijl hij onvast ter been is.
4. Uit de beschikbare beelden blijkt - anders dan zij verbaliseren - dat niet twee verbalisanten, [agent A] en [agent B] , de cel zijn betreden op het moment waarop cliënt het letsel is toegebracht, maar datdriemannelijke verbalisanten langdurig in de cel aanwezig zijn geweest.
5. Daarbij blijkt dat twee vrouwelijke verbalisanten herhaaldelijk zicht hebben gehad op wat zich in de cel afspeelde en dat één van hen de cel meermaals (deels) inloopt.
6. Deze twee vrouwelijke verbalisanten glimlachen en grijnzen als zij zich een moment richting de camera draaien, op het moment waarop cliënt samen met de drie mannelijke verbalisanten in de cel wordt achtergelaten.
7. Nadat de verbalisanten de cel hebben verlaten wordt gezamenlijk teruggelopen waarbij onderling lachen waarneembaar is. De celdeur wordt gesloten.
8. Op 32:50 loopt nog een tweetal mannelijke verbalisanten, waarvan een ook deel uitmaakte van het eerdere drietal, de cel binnen en blijft daar voor lange tijd. Dit incident in de cel is evenwel niet geverbaliseerd.
9. Deze twee verbalisanten lopen op 34:10 gezamenlijk de cel uit waarbij beiden zichtbaar lachen en een van hen herhaaldelijk naar zijn hand wijst en aan zijn hand ‘plukt’.
(…)”
2.7.
Het door verbalisant [verbalisant] (hierna: [verbalisant] ) op 26 november 2014 met betrekking tot de onder 2.6 bedoelde camerabeelden opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer [pv 3] , vermeldt onder meer het volgende:
“Op zondag 23 februari 2014 is op de beelden van de binnenplaats van het politie bureau Hoefkade te zien dat een surveillance auto welke daar staat geparkeerd bij de toegangsdeur van de arrestanten wordt verplaatst. Tevens is te zien dat de collega [agent C] de toegangsdeur open zet en dat collega [agent D] buiten op de binnenplaats gaat staan wachten. Kort hierop komt een surveillance bus met optische signalen de binnenplaats op rijden. Mij verbalisant [verbalisant] is bekend dat dit vaak het teken is van een lastige ( verzettende ) verdachte. Ik verbalisant zie dat de bus aan de toegangszijde van de arrestanten ingang wordt geparkeerd. Ik verbalisant zie dat collega [agent A] als bestuurder uitstapt en dat een voor mij onbekende vrouwelijke persoon uitstapt aan de passagierskant. De vrouwelijke persoon draagt een politie recherche jas en een spijkerbroek zonder wapen. Ik vermoed dat het hier gaat om een stagaire of inkijker ( Burger in blauw ). Kort hierop wordt de zijdeur van de surveillance bus geopend. Ik verbalisant zie dat collega [agent B] uit het voertuig stapt met zijn gezicht gekeerd nog naar de binnenzijde van de bus. Ik zie dat collega [agent B] een man aan de bovenzijde van zijn jas vast heeft en dat hij deze uit de auto trekt cq begeleidt. Ik zie dat de man met zijn hoofd eerst naar buiten komt. Ik zie dat de man vervolgens niet zijn benen op de grond zet waardoor hij een soort uit de auto valt. Uit de beelden is niet te zien of de man dit opzettelijk doet om tegen te werken of omdat collega [agent B] aan hem trekt waarom hij niet de mogelijkheid had zijn benen neer te zetten. Ik zie dat de man maar 1 schoen aan heeft. Ik zie dat de man op de grond gelegd wordt en dat collega [agent B] en collega [agent D] de man onder controle brengen op de grond. Ik zie dat de man vervolgens door collega [agent B] en collega [agent A] overeind geholpen wordt. Ik zie dat de man met zijn handen op zijn rug geboeid zit en dat hij bij het weglopen zijn benen laat hangen. Ik zie dat de man aan zijn armen en schouders gedragen wordt door de collega’s [agent B] en [agent A] . Ik zie dat de collega’s doorlopen naar de cellengang alwaar de collega [agent C] de celdeur al heeft geopend. Ik zie dat de collega’s [agent B] en [agent A] met de man de cellengang in komen lopen en dat de man nog steeds geboeid is en dat de man nu zelf loopt. De man wordt nog steeds aan beide kanten gefixeerd onder de arm en bij de schouder waarbij het bovenlichaam naar beneden is gebogen. Ik zie dat de verdachte geboeid de cel in wordt begeleidt en dat collega [agent B] , [agent A] en [agent D] achter hem aan de cel in gaan. Ik zie dat collega [agent B] hierbij een schoen van de man in een daarvoor bestemde plastic box laat vallen die bij de ingang van de cel is geplaatst. Vanaf dit moment zijn ze allen uit beeld. In de cel worden geen beelden opgenomen.
Van het uitstappen uit de bus tot aan het betreden van de cel heeft ongeveer 1 minuut geduurd.
Vervolgens zie ik dat collega [agent C] aan de ingang van de cel blijft kijken en dat zij af en toe wegloopt. Ik zie dat de onbekende vrouw ook in de ingang van de cel blijft kijken. Ik zie dat aan deze vrouw regelmatig fouilleringsspullen van de man worden overhandigd zoals een jas, maar ook de handboeien die de man om had. Wat er in de cel gebeurd is niet te zien. Na 5 minuten verlaten de collega’s [agent B] , [agent A] en [agent D] de cel op een normale rustige wijze. Vanuit de beelden is niet op te maken of er gevochten is in de cel.
Over het algemeen blijkt uit de beelden dat het lijkt of de man niet vol in verzet is en begeleiden de collega’s de man zonder aanwenden van overmatig geweld. Acht minuten na het verlaten van de cel zie ik dat collega [inspecteur] ( Hulpofficier van justitie) en collega [agent E] de cel in gaan vermoedelijk ter voorgeleiding. Na twee minuten verlaten collega’s [inspecteur] en [agent E] rustig de cel.”
2.8.
Het door verbalisant [agent D] (hierna: [agent D] ) op 16 november 2014 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer [pv 4] vermeldt onder meer het volgende:
“Mij verbalisant is verzocht een proces-verbaal op te maken, met betrekking op diverse vraagstellingen vanuit het Openbaar Ministerie. Te weten;
Wat is waargenomen met betrekking tot het aanvoeren van de aangever, het uit de auto halen van aangever, in het politiebureau brengen en in de cel plaatsen of verblijven van aangever.
Tevens is een van de vraagstellingen het belang of ik, verbalisant, heb gezien of en wanneer de aangever een knietje kreeg en of hij bewusteloos is geweest.
Hierop kan ik, verbalisant, het navolgende verklaren:
(…)
Ten tijde van de aanhouding bevond ik mij, verbalisant, aan het politiebureau Hoefkade. Via het portofoonkanaal van politiebureau Hoefkade hoorde ik verbalisant [agent A] of verbalisant [agent B] het bureau oproepen met het verzoek om de poorten van de binnenplaats te openen aangezien zij met een agressieve verdachte naar het bureau kwamen. (…) De verdachte werd door diverse wachtende collega’s op de binneplaats van politiebureau Hoefkade uit het surveillancevoertuig gehaald. Hierbij werd continu tegen de verdachte gecommuniceerd over hetgeen wat van hem verwacht werd en wat er met hem ging gebeuren. Aangezien het incident 8 maanden geleden heeft plaatsgevonden weet ik niet meer hoe de verdachte reageerde op onze aanwijzingen.
Nadat verbalisanten [agent A] en [agent B] uit het surveillance voertuig waren gestapt brachten zij de verdachte naar de cellengang van de politiebureau Hoefkade. Hierbij liep de verdachte gebukt en achterwaarts naar de cellengang. Dit maakt onderdeel uit van de celprocedure en bemoeilijkt de verdachte in zijn bewegingen. Alhier werd de verdachte middels de celprocedure in de observatiecel geplaatst. Tijdens deze procedure knield de verdachte op de grond en wordt de verdachte stapsgewijs gefouilleerd en ontdaan van jas,riem en andere persoonlijke spullen. Tijdens deze procedure wordt continu tegen de verdachte gecommuniceerd en wordt de verdachte onder controle gehouden middels een IBT aangeleerde klem.
Ik, verbalisant, kan mij herinneren dat de celprocedure correct is uitgevoerd. Tijdens deze procedure werd correct en duidelijk tegen en met de verdachte gecommuniceerd.
Mijn positie tijdens de celprocedure betrof de cellengang. Ik had direct zicht op de cel en de zich daarin bevindende verdachte en de cel-procedure uitvoerende verbalisanten [agent A] en [agent B] .
Door mij, verbalisant, is niet waargenomen dat door een van de betrokken verbalisanten geweld is toegepast in de vorm van een knietje in de richting van de verdachte.
De verdachte is vanaf het moment van aankomst tot het moment van insluiten bij bewustzijn geweest. (…)”
2.9.
Het door verbalisant [agent C] (hierna: [agent C] ) op 18 november 2014 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer [pv 5] vermeldt onder meer het volgende:
“Mij verbalisant is verzocht een proces-verbaal op te maken, met betrekking op diverse vraagstellingen vanuit het Openbaar Ministerie. Te weten;
Wat is waargenomen met betrekking tot het aanvoeren van de aangever, het uit de auto halen van aangever, in het politiebureau brengen en in de cel plaatsen of verblijven van aangever.
Tevens is een van de vraagstellingen het belang of ik, verbalisant, heb gezien of en wanneer de aangever een knietje kreeg en of hij bewusteloos is geweest.
Hierop kan ik, verbalisant, het navolgende verklaren:
(…) De verdachte werd door diverse wachtende uit het surveillancevoertuig gehaald. Hierbij werd continu tegen de verdachte gecommuniceerd over hetgeen wat van hem verwacht werd en wat er met hem ging gebeuren. Aangezien het incident 8 maanden geleden heeft plaatsgevonden weet ik niet meer hoe de verdachte reageerde op onze aanwijzingen.
Nadat verbalisanten [agent A] en [agent B] uit het surveillance voertuig waren gestapt brachten zij de verdachte naar de cellengang van de politiebureau Hoefkade.
(…) Ik, verbalisant, kan mij herinneren dat tijdens deze procedure correct en duidelijk tegen de verdachte is gecommuniceerd.
Mijn positie tijdens de celprocedure betrof de cellengang en voor zover ik mij kan herinneren ook de observatiecel, ter ondersteuning van de celprocedure. Ik kan mij niet meer precies herinneren wat mijn taak was tijdens deze ondersteuning.
Ik had direct zicht op de verdachte en de verbalisanten die de celprocedure uitvoerden.
Door mij, verbalisant, is niet waargenomen dat door een van de betrokken verbalisanten geweld is toegepast in de vorm van een knietje in de richting van de verdachte. (…)”
2.10.
Bij arrest van 29 september 2015 heeft het gerechtshof Den Haag [eiser] veroordeeld voor het, samengevat, op 23 februari 2014 mishandelen van de beheerder van het pand aan de [adres] , het beledigen van [agent A] en/of [agent B] en voor weerspannigheid. Het gerechtshof heeft [eiser] , mede naar aanleiding van de door [agent B] zelf als getuige in hoger beroep afgelegde verklaring, vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van [agent B] door middel van een kopstoot.
2.11.
Bij brief van 17 september 2015 heeft mr. Drykoningen de politie aansprakelijk gesteld voor de schade van [eiser] ten gevolge van de neusfractuur.
2.12.
In reactie op de onder 2.11 bedoelde brief heeft de politie bij brief van 13 oktober 2015 mr. Drykoningen verzocht om de aansprakelijkheidsstelling nader te onderbouwen.
2.13.
Bij brief van 5 juli 2016 heeft het Openbaar Ministerie te Den Haag een verzoek van mr. Drykoningen om de onder 2.6 bedoelde camerabeelden te verstrekken dan wel daarin inzage te geven, afgewezen bij gebrek aan een wettelijke grondslag. Tegen deze weigering heeft mr. Drykoningen bij brief van 15 augustus 2016 bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar was ten tijde van de zitting nog niet beslist.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart, dat de politie aansprakelijk is voor de onrechtmatige daad van haar werknemer / ondergeschikte jegens [eiser] , gepleegd op 23 februari 2014, alsmede voor alle daaruit voortvloeiende schade, met veroordeling van de politie in de kosten van de procedure.
3.2.
Hieraan legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat hij door verbalisant [agent A] (samen met verbalisant [agent B] ) in de cel is mishandeld, doordat [agent A] met zijn knie opzettelijk [eiser] in zijn gezicht heeft getrapt waardoor zijn neus is gebroken. [agent A] wilde hem pijn doen omdat [eiser] hem even tevoren had beledigd. [eiser] stelt overigens ook door de verbalisanten geslagen te zijn, maar dat niet aan zijn vordering ten grondslag te hebben gelegd omdat hij dit niet kan bewijzen. [eiser] betoogt dat de intentie van de politie pas relevant wordt als de politie geweld mocht toepassen in de gegeven omstandigheden, hetgeen volgens hem niet het geval is. [agent A] heeft dus onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en zijn werkgever, de politie, hiervoor is schadeplichtig.
3.3.
De politie voert verweer. Zij heeft een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7 van de Politiewet 2012, op artikel 1 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994, Stb. 1994, 275, hierna: Ambtsinstructie) en op HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005: AT7755. De politie heeft kort gezegd betoogd dat jegens [eiser] rechtmatig geweld is toegepast bij de insluitingsfouillering (de ‘attentietik’) nadat [eiser] diverse malen voor de toepassing van geweld was gewaarschuwd, en dat vervolgens, door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, daarbij de neus van [eiser] is gebroken. De politie is daarom niet aansprakelijk.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen strijden over de vraag of de politie aansprakelijk is wegens mishandeling van [eiser] . Ingevolge artikel 150 Rv. draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Volgens voormeld artikel rust dus op [eiser] de stelplicht en de bewijslast dat hij in de cel door een politiemedewerker is mishandeld en dat hij daardoor schade heeft geleden, tenzij de eisen van redelijkheid en billijkheid tot een andere verdeling van de bewijslast nopen. In laatstgenoemd geval kan de bewijslast, bij wijze van uitzondering, worden omgekeerd. Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leert dat met omkering van de bewijslast terughoudend moet worden omgegaan. Als de rechter de uitzondering toepast, dient hij de omstandigheden vast te stellen die hem tot zijn beslissing hebben geleid en dient hij inzicht te geven in de gedachtegang die hij daarbij heeft gevolgd. De Hoge Raad heeft eerder omkering van de bewijslast gerechtvaardigd bevonden in gevallen waarin de specifieke onderlinge verhouding van partijen daartoe aanleiding gaf en ook in gevallen waarin de ene partij de andere partij in bewijsnood heeft gebracht.
4.2.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat vast dat verbalisant [agent A] de neus van [eiser] met zijn knie heeft geraakt waardoor deze is gebroken, terwijl laatstgenoemde met de armen op de rug geboeid werd opgehouden in een politiecel. Vaststaat dat in die cel op het moment van het voorval, naast [eiser] , in totaal drie verbalisanten aanwezig waren. [eiser] neus is dus gebroken op een moment dat hij in het politiebureau was. [eiser] was op het moment van het voorval aan de zorg van de politie toevertrouwd en was in zijn fysieke bewegingsvrijheid beperkt. Hierdoor wordt de onderlinge verhouding van partijen gekenmerkt. Daarbij komt dat [eiser] voor wat betreft het incident in de cel in bewijsnood verkeert. Hij kan daarover immers alleen zelf een (partijgetuige)verklaring afleggen en hij heeft de door de politie gemaakte camerabeelden van zijn aankomst op de binnenplaats van het politiebureau tot en met de cellengang, ondanks zijn verzoek daartoe, niet ontvangen. De politie daarentegen heeft diverse processen-verbaal in het geding gebracht en kan vijf verbalisanten laten horen. De camerabeelden zijn thans bij het openbaar ministerie. De politie heeft aangevoerd dat zij deze beelden ook niet krijgt. Niet kan worden geoordeeld dat de politie hierdoor heeft veroorzaakt dat [eiser] in bewijsnood verkeert. Echter, de inrichting van het strafproces en de wijze waarop met door de politie gemaakte camerabeelden wordt omgegaan vormen omstandigheden die in dit geding niet voor risico van [eiser] mogen komen. Gezien voormelde, specifieke omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de bewijslast moet worden omgekeerd. Dit betekent dat de politie zal worden belast met het bewijs van haar stelling dat [eiser] neus is gebroken doordat [agent A] hem tijdens de celprocedure een, op zijn dijbeen gerichte, attentietik wilde geven om hem tot knielen te bewegen maar dat ten gevolge van een ongelukkige samenloop van omstandigheden [agent A] knie onbedoeld tegen [eiser] neus aan kwam.
4.3.
De door de politie gestelde ongelukkige samenloop van omstandigheden is de volgende: [eiser] stond op het moment van het voorval voorovergebogen; zijn bovenlichaam ten opzichte van zijn benen in een hoek van 90 graden. Op het moment dat [agent A] , die zich aan de rechterzijde van [eiser] bevond, zijn knie omhoog bewoog in de richting van het linker bovenbeen van [eiser] om de attentietik te geven, deed [eiser] in de gebogen houding waarin hij nog steeds stond plotseling een kleine pas naar achteren en draaide hij naar [agent A] toe. Daarbij belandde de knie van [agent A] onbedoeld op het gezicht van [eiser] .
4.4.
De politie heeft aangeboden [agent A] , [agent B] , [agent D] , [agent C] en [verbalisant] als getuige te doen horen. Zij zal tot dit bewijs worden toegelaten.
4.5.
Vast staat dat de meergenoemde camerabeelden ter kennis zijn gebracht van de strafrechter. Op het tegen de weigering van het openbaar ministerie om de camerabeelden aan [eiser] te verstrekken namens [eiser] gemaakte bezwaar was ten tijde van de behandeling ter zitting nog niet beslist. De rechtbank acht het, in het kader van de waarheidsvinding, van belang om eveneens kennis te nemen van de camerabeelden. De rechtbank wenst de door de verbalisanten af te leggen verklaringen aan deze beelden te kunnen toetsen, ook omdat de thans in het geding gebrachte verklaringen van diverse verbalisanten niet (geheel) overeenkomen met de verklaring van [verbalisant] over hetgeen hij op de camerabeelden heeft waargenomen. Bovendien komen de verklaringen van [verbalisant] en mr. Vis over deze beelden niet overeen. Daarom verzoekt de rechtbank de meest gerede partij om de camerabeelden (eventueel op de voet van artikel 39e of 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) in het geding te brengen of het openbaar ministerie te verzoeken om de camerabeelden aan de rechtbank te verstrekken, dan wel om, minst genomen, de rechtbank, in aanwezigheid van partijen, in de gelegenheid te stellen deze beelden te bekijken.
4.6.
In het geval de politie niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, moet met [eiser] ervan worden uitgegaan dat sprake is van mishandeling, dat wil zeggen van een gedraging die in het geheel niet als dwangmiddel kan worden opgevat, voor de gevolgen waarvan de politie aansprakelijk is. Volgens vaste rechtspraak is de politie immers aansprakelijk indien sprake is geweest van hetzij het gebruik van een dwangmiddel in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht, waaronder begrepen het geval dat de toepassing van het dwangmiddel in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat zij daarom in strijd met de zorgvuldigheid kwam, hetzij van een gedraging die in het geheel niet als het gebruik van enig dwangmiddel kan worden opgevat (vergelijk HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7755).
4.7.
In het geval de politie wel slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal de rechtbank zich bij eindvonnis voorts buigen over de vraag of de handelwijze van de politie, zoals daarvan na bewijslevering is gebleken, voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In elk geval zal moeten komen vast te staan dat, zoals de politie heeft gesteld, [eiser] (meermalen) tevoren voor de toepassing van geweld is gewaarschuwd. Immers, ingevolge artikel 7 van de Politiewet 2012 en artikel 1 van de Ambtsinstructie gaat aan het gebruik van geweld
zo mogelijkeen waarschuwing vooraf. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] niet tevoren voor de toepassing van geweld kon worden gewaarschuwd. Dat ligt naar het oordeel van de rechtbank in de voormelde setting ook niet in de rede.
4.8.
[agent A] en [agent B] hebben in hun, direct na het incident opgemaakte, processen-verbaal niet vermeld dat [eiser] tevoren is gewaarschuwd. De politie heeft ter zitting verklaard dat de waarschuwing wel is opgenomen in de door de politie opgemaakte geweldsrapportage, die in het strafdossier moet hebben gezeten, waarvan [eiser] via mr. Vis inzage zou moeten hebben. Ook zou [agent A] aan mr. Ceulen in een e-mail hebben bevestigd dat hij [eiser] tevoren heeft gewaarschuwd. De geweldsrapportage en de e-mail bevinden zich evenwel niet bij de gedingstukken. [eiser] heeft betwist dat hij is gewaarschuwd. Bij deze stand van zaken kan vooralsnog niet ervan worden uitgegaan dat [eiser] is gewaarschuwd. In het geval niet komt vast te staan dat [eiser] tevoren is gewaarschuwd dat geweld zou worden gebruikt als hij niet meewerkte, mocht geen geweld worden toegepast. Ook dan is de politie reeds hierom in beginsel aansprakelijk.
4.9.
Als de politie in beginsel aansprakelijk is, komt nog aan de orde het door de politie gedane beroep op eigen schuld en op de billijkheidscorrectie.
4.10.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
laat de politie toe tot het bewijs als hiervoor vermeld;
5.2.
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord door mr. M.J. Alt-van Endt op een door haar te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ;
5.3.
bepaalt dat de advocaten van beide partijen uiterlijk
op 24 april 2019schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de griffie van het Team Handel van deze rechtbank opgave zullen doen van de verhinderdata van alle betrokkenen voor een periode van vier maanden na datum opgave verhinderdata, waarna dag en uur voor de verhoren zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat de politie uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2019.