ECLI:NL:RBDHA:2019:3359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
NL18.25216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel niet is ingewilligd. Eiser had op 3 januari 2018 een aanvraag ingediend, maar deze was te laat, aangezien de geldigheidsduur van zijn eerdere vergunning op 18 december 2017 was verstreken. De rechtbank heeft op 28 februari 2019 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat eiser niet tijdig een verlengingsaanvraag heeft ingediend en dat dit aan hem kan worden toegerekend. Eiser voerde aan dat hij maanden voor het verstrijken van zijn vergunning had geprobeerd om een verlengingsaanvraag in te dienen, maar dat dit niet mogelijk was gemaakt door de loketmedewerker van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt echter dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat het niet ontvangen van een herinneringsbrief geen reden is om de termijnoverschrijding te verontschuldigen.

De rechtbank concludeert dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat een ononderbroken verblijf van belang is voor toekomstige procedures, zoals naturalisatie. Desondanks wordt het beroep ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvraag aan eiser valt toe te rekenen. De rechtbank wijst erop dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de staatssecretaris om eiser te informeren over het verstrijken van zijn verblijfsvergunning. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.25216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juni 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.R. van den Driest. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit. Op 9 juli 2013 heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 18 december 2012 en geldig tot 18 december 2017.
2. Eiser heeft op 3 januari 2018 een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning te verlengen. Omdat de verlengingsaanvraag is ontvangen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, heeft verweerder de vergunning niet verlengd aansluitend op het verlopen van zijn vergunning op 18 december 2017, maar per 5 januari 2018. Dat betekent dat er sprake is van een onderbreking van zijn verblijfsrecht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tijdig indienen van een aanvraag voor verlenging de eigen verantwoordelijkheid is van eiser. Niet is gebleken dat het niet tijdig indienen eiser niet kan worden toegerekend, aldus verweerder.
3. Eiser voert in beroep aan dat de te late indiening van de aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning hem niet valt toe te rekenen. Eiser heeft maanden voorafgaand aan de afloop van zijn vergunning getracht een verlengingsaanvraag te doen. De loketmedewerker van verweerder heeft toen gezegd dat dit niet mogelijk was. Hij is vooraf niet geïnformeerd over het indienen van een aanvraag voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. Verder werd hij ten tijde van de aanvraag bijgestaan door een hulpverlenende instantie. Nu zijn contactpersoon niet meer werkzaam is bij deze instantie en de andere medewerkers geen informatie kunnen verstrekken, kan hij niet aannemelijk maken dat de te late indiening hem niet valt toe te rekenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Dit is het geval als het resultaat dat eiser nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben. Als dat niet zo is, dan moet het beroep wegens ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. In toekomstige procedures, bijvoorbeeld de procedure tot naturalisatie, is het van belang dat eiser ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad. Het beroep is dan ook ontvankelijk en de rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser zijn aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn vorige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verder is het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar ter zitting ingetrokken.
6. Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
7. Op grond van artikel 44, vijfde lid, van de Vw kan, indien de aanvraag niet tijdig is ingediend en dit de vreemdeling niet is toe te rekenen, de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw worden verleend met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsgunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt.
8. De grond dat eiser maanden voordat de geldigheidsduur van de vergunning verstreek vergeefs heeft geprobeerd om verlenging aan te vragen, is in het geheel niet gespecificeerd, laat staan onderbouwd. Deze grond faalt daarom.
9.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvraag eiser valt toe te rekenen. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, is het uitgangspunt dat het tijdig indienen van een verlengingsaanvraag de verantwoordelijkheid is van de vreemdeling. De stelling van eiser dat hij vooraf niet is geïnformeerd middels een herinneringsbrief door verweerder kan niet afdoen aan deze eigen verantwoordelijkheid. Op grond van paragraaf C2/10.1. in combinatie met paragraaf B1/6.1., onder a, van de Vreemdelingencirculaire 2000 is het niet hebben ontvangen van een herinneringsbrief geen omstandigheid op grond waarvan verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan worden aangenomen. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat er geen wettelijke bepaling of beleidsregel is die hem verplicht eiser te wijzen op het feit dat zijn verblijfsvergunning verloopt.
10. Voor zover eiser betoogt dat hij zich heeft laten bijstaan door een hulpverlenende instantie en deze is tekortgeschoten, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit eiser niet ontslaat van de eigen verantwoordelijkheid die hij heeft bij het tijdig indienen van een verlengingsaanvraag.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.