ECLI:NL:RBDHA:2019:3358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
nl19.3783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Tsjechië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser van Ghanese nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft partijen geïnformeerd over haar voornemen om de mondelinge behandeling van het beroep achterwege te laten, waarop de verweerder instemde, maar de eiser niet reageerde. De rechtbank overwoog dat Nederland een verzoek om terugname bij Tsjechië had ingediend, dat door Tsjechië was aanvaard. De eiser was het niet eens met de overdracht aan Tsjechië en voerde aan dat hij daar geen opvang zou krijgen, verwijzend naar rapporten van Amnesty International.

De rechtbank oordeelde dat Tsjechië gebonden is aan de Europese asielrichtlijnen en dat de aanvaarding van het terugnameverzoek betekent dat Tsjechië de verplichtingen inzake opvang zal naleven. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van Amnesty International geen aanleiding gaven om aan te nemen dat er sprake was van systeemfouten in de asielprocedure in Tsjechië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3783
v-nummer [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen bericht over haar voornemen om een mondelinge behandeling van het beroep achterwege te laten. Verweerder heeft hiermee ingestemd. Eiser heeft niet gereageerd.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ghanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Verweerder heeft besloten dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling wordt genomen [1] omdat op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om terugname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard. Niet in geschil is dat Tsjechië gelet hierop in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
3. Eiser is het niettemin niet eens met de overdracht aan Tsjechië. Daarbij stelt hij, met verwijzing naar de in zijn zienswijze genoemde rapporten van Amnesty International, dat hij als Dublinclaimant in Tsjechië geen opvang zal krijgen. Volgens hem kan er, gezien de inbreukprocedure die de Europese Commissie tegen Tsjechië is gestart, niet op worden vertrouwd dat Tsjechië vreemdelingen behandelt in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Hiervoor zal aanleiding bestaan indien er sprake is van ernstige vrees voor aan het systeem gerelateerde fouten in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat die resulteren in een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat Tsjechië is gebonden aan de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn [3] . Met de aanvaarding van het terugnameverzoek heeft Tsjechië toegezegd het asielverzoek van eiser te zullen behandelen met inachtneming van de hieruit voortvloeiende opvangverplichtingen. Over de concrete naleving hiervan dient eiser in Tsjechië te klagen.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder gemotiveerd dat de in de zienswijze genoemde rapporten, onder andere van Amnesty International, geen aanleiding geven om aan te nemen dat in Tsjechië sprake is van aan het systeem gerelateerde fouten in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen als gevolg waarvan eiser na overdracht zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De in het rapport over 2017/2018 [4] genoemde inbreukprocedure van de Europese Commissie ziet op de weigering van Tsjechië om deel te nemen aan het reallocatie programma van de Europese Unie. Alleen al omdat Tsjechië in het specifieke geval van eiser heeft ingestemd met terugname, kan uit die weigering en de daarmee samenhangende inbreukprocedure geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de behandeling van eiser na overdracht.
7. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Tsjechië de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal schenden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
3.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking).
4.Amnesty International 22 februari 2018 (Czech Republic Annual report 2017/2018).