ECLI:NL:RBDHA:2019:3358
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Tsjechië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser van Ghanese nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd over haar voornemen om de mondelinge behandeling van het beroep achterwege te laten, waarop de verweerder instemde, maar de eiser niet reageerde. De rechtbank overwoog dat Nederland een verzoek om terugname bij Tsjechië had ingediend, dat door Tsjechië was aanvaard. De eiser was het niet eens met de overdracht aan Tsjechië en voerde aan dat hij daar geen opvang zou krijgen, verwijzend naar rapporten van Amnesty International.
De rechtbank oordeelde dat Tsjechië gebonden is aan de Europese asielrichtlijnen en dat de aanvaarding van het terugnameverzoek betekent dat Tsjechië de verplichtingen inzake opvang zal naleven. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van Amnesty International geen aanleiding gaven om aan te nemen dat er sprake was van systeemfouten in de asielprocedure in Tsjechië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.