ECLI:NL:RBDHA:2019:3345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
nl19.4738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn afgewezen op basis van kennelijk ongegrondheid, maar gelijkheidsbeginsel niet correct toegepast

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn die zijn asielaanvraag had ingediend na een afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten (VAE), stelde dat hij geen toegang meer had tot de VAE en dat terugkeer naar Syrië niet mogelijk was vanwege militaire dienstplicht. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de argumentatie dat de gestelde identiteit en herkomst aannemelijk waren, en dat de VAE als zijn gebruikelijke verblijfplaats werd aangemerkt.

Eiser voerde aan dat de staatssecretaris niet had gemotiveerd waarom hij anders werd behandeld dan zijn familieleden, die wel als vluchteling waren toegelaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de familieleden van eiser wel in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning, terwijl eiser dat niet deed. De rechtbank benadrukte dat het gelijkheidsbeginsel van toepassing is en dat de staatssecretaris had moeten uitleggen waarom er een verschil in behandeling was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.4738
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 28 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.4739, plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is een staatloze Palestijn, geboren op [geboortedatum] in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten (VAE), wiens familie afkomstig is uit Syrië.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn verblijf in de VAE niet langer meer werd toegestaan en dat verblijf in Syrië niet mogelijk is omdat hij daar in militaire dienst zou moeten.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk worden geacht. De VAE wordt als “country of former habitual residence” (gebruikelijke verblijfplaats) van eiser aangemerkt, omdat eiser daar het centrum van zijn activiteiten (wonen, onderwijs, werken, familie) heeft gehad voordat hij naar Nederland kwam. De verklaring van eiser dat hij geen toegang meer krijgt tot de VAE, heeft geen raakvlak met vluchtelingschap of met ernstige schade. Om die reden heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
4. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom in eisers geval afwijkend is geoordeeld van de gelijke zaken van zijn directe familieleden. Eiser heeft bij zienswijze al een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en alle relevante v-nummers van zijn familieleden genoemd. Verder betoogt eiser dat verweerder het toetsingskader voor de beoordeling van asielaanvragen van Palestijnen die geregistreerd zijn bij de UNRWA [2] , zoals eiser, niet op de juiste wijze bij eiser heeft toegepast. Tot slot voert eiser aan dat ten onrechte niet is beoordeeld of sprake is van indirect refoulement in het geval de VAE als former habitual residence wordt aangemerkt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet (meer) in geschil is dat eiser tot voor zijn vertrek uit de VAE bij de UNRWA in kamp Yarmouk, Syrië, geregistreerd stond. Eiser heeft bij zienswijze, in reactie op het voornemen tot afwijzing, de namen en de v-nummers van zijn moeder, zijn tante, drie neven en één nicht genoemd, met vermelding dat zij allen in Nederland zijn toegelaten als vluchteling, dat zij net als eiser staatloos Palestijn zijn, geregistreerd bij de UNRWA in Yarmouk, en dat zij langdurig met een tijdelijke verblijfsvergunning in de VAE hebben verbleven. Eiser heeft daarbij vermeld dat zijn neven en zijn nicht, net als eiser, in de VAE zijn geboren.
6. Vooropgesteld wordt dat eiser met deze toelichting zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende heeft gepreciseerd. Het ligt dan op de weg van verweerder om inzichtelijk te maken dat er al dan niet sprake is van gelijke gevallen die gelijk moeten worden behandeld.
7. In het bestreden besluit merkt verweerder daarover op dat iedere zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Dat familieleden van betrokkene destijds (juni en juli 2017) in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning brengt dan ook niet op voorhand met zich dat ook eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Verder verwijst verweerder naar de uitgebreide motivering in het voornemen waarom eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de aanvragen van de familieleden in eerste instantie waren afgewezen omdat de VAE werd aangemerkt als veilig derde land en die afwijzingsgrond geen stand hield. Om die reden zijn zij uiteindelijk als vluchteling toegelaten.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser genoemde familieleden wel als vluchteling werden toegelaten en eiser niet. Dat de familieleden eerder asiel hebben aangevraagd in Nederland, kan op zichzelf geen reden zijn om eiser anders te behandelen omdat het toen geldende recht voor de beoordeling van asielaanvragen sindsdien niet is veranderd. Dat de aanvragen van de familieleden in eerste instantie werden afgewezen omdat de VAE werd aangemerkt als een veilig derde land, betekent niet dat verweerder, toen dat standpunt niet houdbaar bleek, niet de bevoegdheid had om te bezien of de aanvragen op een andere grond moesten worden afgewezen. Verweerder heeft niet uitgelegd waarom desondanks is overgegaan tot vergunningverlening. Dat bij eiser is beoordeeld dat de VAE is aan te merken als country of former habitual residence, kan evenmin een verklaring zijn voor de verschillende behandeling van eiser, omdat die kwalificatie ook kan worden toegepast bij de genoemde gezinsleden.
9. Het standpunt van verweerder over de vraag of het gelijkheidsbeginsel van toepassing is voor eiser, is ondeugdelijk gemotiveerd. Dit brengt ook mee dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg van verweerder ligt om alsnog deugdelijk antwoord te geven op de vraag of een afwijzing van de asielaanvraag zich verdraagt met het gelijkheidsbeginsel. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024
(duizendvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.