ECLI:NL:RBDHA:2019:3304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Ghanese minderjarige kinderen wegens onvoldoende verificatie van geboorten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben twee Ghanese minderjarige kinderen, eiseres 1 en eiseres 2, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de overgelegde geboorteregistraties. De geboorten van de kinderen waren tardief aangegeven, en er waren tegenstrijdigheden in de documenten die door de eisers waren overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder terecht om aanvullende verifieerbare informatie heeft gevraagd, aangezien de overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten boden voor een verificatieonderzoek. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor de afgifte van een mvv, omdat er geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder of de Ghanese overheid was overgelegd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard en de afwijzing van de mvv-aanvraag bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres 1, V-nummer [V-nummer]

[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer [V-nummer]
Tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf bij [A] afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens zijn verschenen referenten [B] en [C]. Als tolk is verschenen I. Ringele. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres 1 en eiseres 2 zijn respectievelijk geboren op [geboortedatum] 2001 en [geboortedatum] 2003. Beiden hebben de Ghanese nationaliteit. Op 26 mei 2017 heeft referente en tevens moeder van eisers namens hen verzocht om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat twijfel bestaat over de juistheid van de inhoud van de overgelegde geboorteregistraties. De geboorten van eisers zijn tardief aangegeven. Het wekt daarnaast bevreemding dat eiseres 1 nog geen door de West African Examinations Council (hierna: de WAEC) geregistreerd indexnummer heeft terwijl zij is toegelaten tot de senior high school na afstuderen van de junior high school. Met dit indexnummer is het mogelijk de geboortedatum in het WAEC register te verifiëren. Dit is in het geval van eiseres 1 niet mogelijk nu zij niet heeft deelgenomen aan een dergelijk examen. Ten aanzien van eiseres 2 heeft verweerder overwogen dat in de overgelegde verklaring van het schoolhoofd staat vermeld dat eiseres 2 in oktober 2016 in de derde klas van junior high school zat, terwijl op de overgelegde schoolrapporten van 2017 staat vermeld dat zij in de tweede klas van junior high school zat. Er wordt voorts geen waarde gehecht aan de overgelegde paspoorten nu deze zijn verkregen op basis van de tardieve geboorteaktes. De overgelegde stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten om een verificatieonderzoek op te starten, nu geen informatie over een lange(re) tijdspanne is overgelegd. Los van de juistheid van de geboorteakten voldoen eisers niet aan de overige voorwaarden voor afgifte van een mvv nu geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder of de Ghanese overheid is overgelegd.
3. Eisers kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en menen dat de aangeleverde informatie voldoende grond biedt voor vaststelling van hun identiteit en de familierechtelijke relatie. Los daarvan bieden de overgelegde documenten voldoende aanknopingspunten voor een verificatieonderzoek. In de geboorteregistraties wordt immers het ziekenhuis genoemd en bovendien zijn de geboorteakten gelegaliseerd. Op grond van de onderzoeksplicht was verweerder voorts gehouden om bij twijfel een DNA-test te laten uitvoeren. De biologische vader van eisers is verdwenen, hetgeen onderbouwd is met een verklaring van de vader van de vader en een document van de politie dat ziet op de verdwijning. Het bewijs is afkomstig van de overheid, hetgeen voor verweerder voldoende onderbouwing zou moeten zijn. Eisers menen tot slot dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet zijn gehoord.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt vast dat gelegaliseerde geboorteakten zijn overgelegd die tardief zijn opgesteld. De rechtbank overweegt dat verweerder van belang heeft kunnen achten dat in Ghana binnen 21 dagen na de geboorte aangifte dient te worden gedaan maar tegelijkertijd sprake is van gebrekkige controle, waardoor het in de praktijk mogelijk is dat meerdere malen aangifte wordt gedaan en een geboorte daardoor meermaals wordt geregistreerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dan ook heeft mogen twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van de geboorteakten en daarom heeft mogen verzoeken om aanvullende verifieerbare informatie. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de overgelegde paspoorten terecht geen waarde heeft gehecht nu deze zijn opgemaakt op basis van voornoemde geboorteakten. De in het kader van de gevraagde aanvullende informatie door eisers overgelegde brief van het schoolhoofd, de schoolrapporten en de verklaring ten aanzien van eiseres 1 over het ontbreken van een WAEC indexnummer heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op de tegenstrijdigheden in de verklaring van het schoolhoofd en het schoolrapport. Voorts zijn de gestelde tegenstrijdigheden en het feit dat eiseres 1 niet over een WAEC indexnummer beschikt door eiseressen niet betwist of nader toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten voor een verificatieonderzoek bieden.
4.2
Ten aanzien van de toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft verzocht om een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder (in dit geval de biologische vader), dan wel van de Ghanese overheid indien de achterblijvende ouder niet in staat is een verklaring af te geven. Eisers hebben betoogd dat hun biologische vader spoorloos verdwenen is en in dat kader zijn een verklaring van de vader van de biologische vader en van de Ghanese politie overgelegd. De enkele stelling dat verweerder niet om een toestemmingsverklaring van de Ghanese overheid had mogen verzoeken nu genoegzaam is aangetoond dat de biologische vader spoorloos is, is onvoldoende. Verweerders beleid ten aanzien van toestemming van de achterblijvende ouder of van de overheid van het land van herkomst is niet onredelijk, nu gesteld noch gebleken is dat de moeder van eisers het eenhoofdig gezag over hen heeft. Dat eisers ondanks verweerders expliciete verzoek geen toestemmingsverklaring van de Ghanese overheid hebben overgelegd, komt naar het oordeel van de rechtbank voor eigen risico van eisers. Bovendien is gesteld noch gebleken dat het niet mogelijk is om een dergelijke verklaring te krijgen.
4.3
Met betrekking tot het horen in bezwaar is het uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen in de bezwaarfase.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder de mvv aanvraag van eisers kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.