ECLI:NL:RBDHA:2019:3303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Ghanese vrouw, had een aanvraag ingediend om bij haar partner in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de Staatssecretaris van mening was dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond tussen eiseres en haar partner, referent. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de gezamenlijke inschrijving van referent en zijn ex-vrouw tot oktober 2016, terwijl referent al getrouwd was met eiseres. Tijdens het onderzoek naar de relatie zijn er tegenstrijdige verklaringen afgelegd door referent, vooral met betrekking tot zijn Facebook-account, wat leidde tot twijfels over de oprechtheid van de relatie.

Eiseres was het niet eens met de beslissing van de Staatssecretaris en stelde dat de afwijzing onzorgvuldig was. Ze betoogde dat de gebruikte Facebook-gegevens niet voldoende bewijs vormden voor de conclusie dat de relatie niet serieus was. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen concluderen dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve huwelijksrelatie. De rechtbank vond dat de combinatie van de inschrijving op hetzelfde adres, de inconsistenties in de verklaringen van referent, en de bevindingen van het digitaal onderzoek voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: S. Tstsouashvili),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van verblijf bij [referent] afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Ghanese nationaliteit. Op 9 maart 2017 heeft referent een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van verblijf bij hem ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat hij meent dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve huwelijksrelatie tussen eiseres en referent. Verweerder heeft geconstateerd dat referent en zijn ex-vrouw [A] in elk geval tot 26 oktober 2016 op hetzelfde adres in Rotterdam ingeschreven hebben gestaan, terwijl hij op dat moment al geruime tijd was getrouwd met eiseres. Naar aanleiding van het Rapport Digitaal Onderzoek is vervolgens verdere twijfel ontstaan aan de gestelde relatie. Eiseres en referent zijn daarom beiden gehoord. Tijdens dit gehoor is referent geconfronteerd met het onderzoek naar zijn Facebook account. Referent heeft vervolgens tegenstrijdige verklaringen over zijn Facebook account afgelegd en voorts later verklaard niet de waarheid te hebben gesproken. Ook hebben eiseres en referent over meerdere onderwerpen tegenstrijdig verklaard, zoals de geboortedatum van de dochter van referent, het al dan niet hebben van een Facebook account, en de kerstviering van 2015. Bij bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd en voorts aanvullend overwogen dat het huwelijk slechts is aangegaan met als enig oogmerk verblijfsrecht te verkrijgen.
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen en meent dat de beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen. De afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op een gezamenlijke inschrijving bij de gemeente van referent en zijn ex-vrouw in combinatie met gegevens verkregen via Facebook. Deze gegevens vormen voor verweerder nu een aanwijzing voor een affectieve relatie terwijl omgekeerd dergelijke informatie bij het aantonen van een serieuze relatie niet overtuigend genoeg wordt geacht. Facebook voldoet niet aan de strenge (objectieve) criteria die verweerder normaal gesproken hanteert. Het gebruik van Facebook om een negatieve duiding aan de ernst van het huwelijk tussen eiseres en referent te geven is in strijd met de eigen objectieve maatstaven van de IND. Referent werd overvallen door de plotselinge confrontatie met de informatie verkregen via Facebook en heeft hierdoor verward verklaard. Deze verklaringen zijn bovendien niet meer te weerleggen nu verweerder voor deze verklaringen wel weer de eis van objectief bewijs stelt.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve huwelijksrelatie. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat referent en zijn ex-vrouw [A] tot 26 oktober 2016 op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan, terwijl referent volgens zijn eigen verklaring sinds 2014 een relatie met eiseres heeft en op 7 oktober 2016 met haar getrouwd is. De stelling van referent dat [A] en zijn dochter weliswaar in zijn huis woonden maar hijzelf bij een vriend is gaan wonen is niet onderbouwd en kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft voorts van belang kunnen achten dat uit het digitaal onderzoek is gebleken dat op referent zijn Facebookprofiel foto’s zichtbaar zijn met [A] en zijn dochter. Bij één van deze foto’s is door referent een bericht geplaatst: “Me and my family, my wife and children”. De profielfoto van referent betreft voorts een foto van hemzelf samen met [A] . Verweerder heeft voorts de door referent afgelegde verklaringen inconsistent en tegenstrijdig kunnen achten, nu referent eerst heeft verklaard dat het facebookaccount niet aan hem toebehoorde en de vrouw op de foto’s niet zijn ex-vrouw maar zijn nicht was, terwijl hij in een aanvullende verklaring d.d. 17 oktober 2017 heeft verklaard tijdens het gehoor niet de waarheid te hebben gesproken. Dat referent heeft verklaard bang te zijn geweest voor de reactie van de IND omdat hij met zijn ex-vrouw op foto’s staat, kan niet worden gevolgd. Dat referent niet de waarheid heeft gesproken dient voor rekening en risico van referent te komen. De stelling dat verweerder geen gebruik dient te maken van bevindingen die via Facebook verkregen zijn, wordt door de rechtbank eveneens niet gevolgd. Daarbij is van belang dat verweerder niet enkel de onderzoeksresultaten verkregen via Facebook aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. De inschrijving op hetzelfde adres, de inconsistente en tegenstrijdige verklaringen en het digitaal onderzoek zijn in samenhang bezien voor verweerder voldoende om te kunnen concluderen dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve huwelijksrelatie.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.