ECLI:NL:RBDHA:2019:3302
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese asielzoekers op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben vier Eritrese asielzoekers, eiser 1, eiser 2, eiser 3 en eiseres, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag was ingediend door referente, de echtgenote van eiser 1, op 15 december 2015. De rechtbank heeft de zaak behandeld na eerdere besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen had afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relaties.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser 1 zijn identiteit niet heeft kunnen aantonen en dat er geen bewijsnood aanwezig was. De overgelegde kopie van een UNHCR-pas werd als onvoldoende beschouwd, omdat de personalia op de pas afweken van de opgegeven gegevens. Voor de andere eisers, eiser 2, eiser 3 en eiseres, gold hetzelfde; hun aanvragen werden afgewezen omdat zowel de identiteit als de gestelde familierechtelijke relatie niet konden worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van referente ongeloofwaardig waren en dat er geen substantieel bewijs was voor de gestelde relaties.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eisers niet in bewijsnood verkeerden en dat de afwijzing van de aanvragen door de verweerder terecht was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.