ECLI:NL:RBDHA:2019:3302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese asielzoekers op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben vier Eritrese asielzoekers, eiser 1, eiser 2, eiser 3 en eiseres, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag was ingediend door referente, de echtgenote van eiser 1, op 15 december 2015. De rechtbank heeft de zaak behandeld na eerdere besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen had afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relaties.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser 1 zijn identiteit niet heeft kunnen aantonen en dat er geen bewijsnood aanwezig was. De overgelegde kopie van een UNHCR-pas werd als onvoldoende beschouwd, omdat de personalia op de pas afweken van de opgegeven gegevens. Voor de andere eisers, eiser 2, eiser 3 en eiseres, gold hetzelfde; hun aanvragen werden afgewezen omdat zowel de identiteit als de gestelde familierechtelijke relatie niet konden worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van referente ongeloofwaardig waren en dat er geen substantieel bewijs was voor de gestelde relaties.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eisers niet in bewijsnood verkeerden en dat de afwijzing van de aanvragen door de verweerder terecht was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer]

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer]
[eiser 3], eiser 3, V-nummer [V-nummer]
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
Tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [A] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is op 17 april 2018 door de rechtbank Den Haag gegrond verklaard. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 28 juni 2018 een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit) en heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Ter zitting zijn voorts referente en S. Teklay als tolk verschenen.

Overwegingen

1. Eiser 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Eiser 2, eiser 3 en eiseres stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2003, [geboortedatum] 2009 en [geboortedatum] 2006. Allen stellen de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser 1 stelt de echtgenoot van referente te zijn. Eiser 2, eiser 3 en eiseres stellen de broers en zus van referente en tevens haar pleegkinderen te zijn. Referente heeft op 15 december 2015 namens eisers de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag ten aanzien van eiser 1 afgewezen omdat zijn identiteit niet is aangetoond en verweerder niet aanneemt dat sprake is van bewijsnood. Aan de overgelegde kopie van een UNHCR-pas kan volgens verweerder niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht zou willen zien. Het is opmerkelijk dat dit document pas na zoveel tijd is overgelegd en bovendien wijken de personalia op de kaart af van de personalia zoals referente die heeft opgegeven. Ook is het bestaan van het gestelde huwelijk niet aangetoond met een wettelijke dan wel kerkelijke huwelijksakte en heeft referente zulke onaannemelijke verklaringen afgelegd over de reden waarom er geen indicatieve stukken zijn overgelegd dat haar verklaringen twijfel oproepen over de geloofwaardigheid van het bestaan van een huwelijk.
Ten aanzien van de aanvragen van eiser 2, eiser 3 en eiseres heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat zowel de identiteit als de gestelde familierechtelijke relatie niet zijn aangetoond. Verweerder neemt voorts niet aan dat sprake is van bewijsnood. Ook zijn geen indicatieve documenten ter onderbouwing van de identiteit of familierelatie overgelegd. Verweerder heeft tot slot overwogen dat ook als er wel officiële documenten beschikbaar zouden zijn, dit niet leidt tot de conclusie dat de kinderen als pleegkinderen van referent kunnen worden beschouwd. De biologische ouders hebben nog altijd het ouderlijk gezag over de kinderen.
3. Eisers stellen in bewijsnood te verkeren en verwijzen ter onderbouwing naar hetgeen in de beroepsgronden van de eerste procedure is aangevoerd. Verweerder miskent dat niet elke Eritreeër beschikt over documenten, hetgeen ook volgt uit het meest recente ambtsbericht.
Verweerders stelling dat referente dermate onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd over de reden waarom er geen indicatieve bewijsstukken zijn overgelegd dat het twijfel oproept over de geloofwaardigheid van het bestaan van het huwelijk, is onvoldoende gemotiveerd. Eisers betwisten voorts dat referente onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd.
Eisers zijn het voorts niet eens met de stelling van verweerder dat het onbegrijpelijk is dat eiser en referente hun kerkelijke huwelijk niet hebben laten registreren. Eiser was gedeserteerd uit het leger. Dat was voor referente juist een reden om niet in contact te treden met de overheid. Daarnaast hoeft een huwelijk niet bij de autoriteiten te worden geregistreerd om een vrijstelling van de militaire dienst te verkrijgen, daarvoor is ook een kerkelijke huwelijksakte voldoende.
Ten aanzien van de UNHCR-pas menen eisers dat verweerders stelling dat het opmerkelijk is dat dit document pas na zoveel tijd is overgelegd, niet relevant is. Voorts is de naam op de pas nagenoeg hetzelfde als bij verweerder bekend is. De tweede naam in de namenreeks is door UNHCR afgekort. Voorts is de geboortedatum op de pas juist. Referent heeft destijds eisers geboortedatum verkeerd omgerekend.
De kinderen zijn voorts de pleegkinderen van zowel referente als eiser. Voor pleegouderschap is niet van belang of de biologische ouders nog in leven zijn, het gaat erom dat de zorg wordt verleend door de pleegouders en de biologische ouders deze zorg niet geven. De moeder van de kinderen is niet in staat om voor de kinderen te zorgen, de vader is militair en daarom niet beschikbaar. Daarom zorgen referente en eiser voor de kinderen. Er is nooit een voogdijverklaring geweest en dit is ook niet gebruikelijk in de plaats waar eisers woonachtig waren.
Eisers menen tot slot dat verweerder met hen een identificerend interview had moeten houden om de feitelijke gezinsband tussen de partners en de kinderen vast te kunnen stellen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Namens eisers is verzocht om nihilstelling van het griffierecht. De rechtbank oordeelt gelet op de beschikbare gegevens dat aannemelijk is dat eiser niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikken en niet in staat zijn het verschuldigde bedrag van
€170,00 te betalen. Daarom oordeelt de rechtbank dat eisers door het niet betalen van griffierecht redelijkerwijs niet in verzuim zijn geweest. dat betekent dat het beroep ontvankelijk is.
4.2
Uit de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 mei 2018 volgt dat verweerder van Eritrese vreemdelingen terecht eist dat zij een identiteitskaart overleggen. Indien zij stellen geen identiteitskaart te kunnen overleggen, kan verweerder eisen dat zij dit aannemelijk maken. Voorts volgt uit deze uitspraak dat verweerder ten aanzien van het niet kunnen overleggen van een identiteitskaart bewijsnood aanneemt, indien de vreemdeling dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt. Zo moet de vreemdeling concreet toelichten hoe hij zonder officiële identiteitsdocumenten heeft geleefd in Eritrea en moeten de hierover afgelegde verklaringen passen bij de overige door de desbetreffende vreemdeling of referent afgelegde verklaringen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat verweerder Eritrese vreemdelingen aldus in hun bewijslast voldoende is tegemoetgekomen.
4.3
De rechtbank stelt vast dat eisers geen officiële identiteitsdocumenten hebben overgelegd. Naar aanleiding van de gegrondverklaring van het eerdere beroep heeft verweerder referente gehoord omtrent de reden van het ontbreken van identiteitsdocumenten. De rechtbank overweegt dat verweerder deze verklaringen in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen als ongeloofwaardig en inconsistent. Zo heeft referente in eerste instantie verklaard dat eiser niet in het bezit was van een identiteitskaart, terwijl zij later wel verklaarde dat eiser een identiteitskaart had maar dat deze was ingenomen door de Rashaida. Ook heeft zij verklaard dat de documenten in eisers rugzak zaten, die hij in de woestijn heeft afgegooid. Dat referente in de gronden van beroep heeft gesteld dat zij en eiser op de vlucht waren voor de Rashaida en eiser zijn rugzak heeft afgegooid zodat hij sneller kon rennen, doet daar niets aan af nu dit de tegenstrijdigheden in de verklaringen niet wegneemt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet in bewijsnood verkeert ten aanzien van het onderbouwen van zijn identiteit. De enkele verwijzing door eiser naar het ambtsbericht is onvoldoende voor een ander oordeel nu dit geen verklaring biedt voor de ongeloofwaardige en inconsistente verklaringen zoals hiervoor genoemd.
Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de overgelegde UNHCR-pas niet als substantieel bewijs voor de gestelde identiteit kan gelden. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat zowel de naam als het geboortejaar op de pas afwijken van hetgeen door referente is verklaard. Eisers stelling dat de naam op de pas nagenoeg hetzelfde is zoals bekend bij verweerder, wordt niet gevolgd. Op de kaart staat immers de naam Tuemzgi Berhane Hagos, geboren in 1990, terwijl referente heeft verklaard dat eiser Teumizgi Teweldeberhan Hagos heet en als geboortejaar 1989 heeft. Niet wordt gevolgd dat referente wel het juiste geboortejaar wist maar dit verkeerd heeft omgerekend nu deze stelling niet nader is onderbouwd.
4.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat het ontbreken van een bewijs van het gestelde kerkelijk huwelijk door verweerder terecht aan eiser is tegengeworpen. Verweerder heeft niet ten onrechte de verklaringen hieromtrent niet aannemelijk geacht en dat er sprake is van bewijsnood heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd.
4.5
Eerst ter zitting is door de gemachtigde aangevoerd dat sprake is van een schending van de hoorplicht ten aanzien van eiser. Dit kan, afgezien van het feit dat deze beroepsgrond te laat naar voren is gebracht, niet leiden tot een gegrond beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het ontbreken van identiteitsdocumenten en de verklaringen van referente daarover in samenhang bezien met de afwijkende persoonsgegevens op de overgelegde UNHCR-pas, terecht geen aanleiding gezien om een identificerend interview met eiser te houden.
4.6
Vast staat voorts dat eiser 2, eiser 3 en eiseres geen officiële identificerende documenten of indicatieve documenten hebben overgelegd die als substantieel bewijs voor de gestelde identiteit zouden kunnen dienen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken in bewijsnood te verkeren. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat de stelling dat er eenvoudigweg geen geboorteaktes voor de kinderen waren, onvoldoende rechtvaardiging is, nu volgens het ambtsbericht elke geboorte dient te worden geregistreerd. Nadere verklaringen omtrent het ontbreken van (identiteits)documenten zijn niet gegeven.
5. Gelet op het voorgaande, is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 21 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.