ECLI:NL:RBDHA:2019:3300
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel Eritrea wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die Eritrese nationaliteit claimt, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met de referente niet aannemelijk heeft gemaakt. De overgelegde documenten, waaronder een kerkelijke huwelijksakte, zijn door Bureau Documenten als vals beoordeeld. Eiser heeft geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd en de overgelegde Israëlische verblijfpas voldeed niet aan de eisen, omdat de gegevens daarop niet overeenkwamen met de door de referente opgegeven informatie.
Tijdens de zitting heeft eiser betoogd dat het besluit van de Staatssecretaris onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij niet is gehoord. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris zich op het deskundigenadvies van Bureau Documenten mocht baseren, aangezien eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde foto’s en sms-berichten onvoldoende bewijs vormden voor de gestelde huwelijksrelatie. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van officiële documenten ter onderbouwing van identiteitsclaims en de rol van deskundigenadviezen in bestuursrechtelijke procedures. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.