ECLI:NL:RBDHA:2019:3300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel Eritrea wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die Eritrese nationaliteit claimt, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met de referente niet aannemelijk heeft gemaakt. De overgelegde documenten, waaronder een kerkelijke huwelijksakte, zijn door Bureau Documenten als vals beoordeeld. Eiser heeft geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd en de overgelegde Israëlische verblijfpas voldeed niet aan de eisen, omdat de gegevens daarop niet overeenkwamen met de door de referente opgegeven informatie.

Tijdens de zitting heeft eiser betoogd dat het besluit van de Staatssecretaris onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij niet is gehoord. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris zich op het deskundigenadvies van Bureau Documenten mocht baseren, aangezien eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde foto’s en sms-berichten onvoldoende bewijs vormden voor de gestelde huwelijksrelatie. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van officiële documenten ter onderbouwing van identiteitsclaims en de rol van deskundigenadviezen in bestuursrechtelijke procedures. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

FisRECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel bij [A] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ter zitting zijn voorts referente en S. Teklay als tolk verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Referente heeft op 20 oktober 2014 namens eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser zijn identiteit en familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook is geen sprake van bewijsnood. Eiser heeft geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd en de overgelegde Israëlische verblijfpas kan niet als onderbouwing van eisers gestelde identiteit dienen nu de geboortedatum en naam op deze pas afwijken van hetgeen door referente bij de aanvraag is opgegeven. Voorts zijn geen officiële documenten met betrekking tot het huwelijk overgelegd. De overgelegde kerkelijke huwelijksakte is na onderzoek door Bureau Documenten vals bevonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet van het onderzoeksresultaat kan worden uitgegaan. De overgelegde foto’s en sms-berichten kunnen eveneens niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een huwelijk.
3. Eiser kan zich niet vinden in het onderzoeksrapport van Bureau Documenten. In het rapport wordt gesteld dat een kerkelijk huwelijk geregistreerd moet worden bij de kebabi/zoba, terwijl dat standpunt inmiddels door verweerder is verlaten. Een Eritrees kerkelijk huwelijk wordt voortaan als rechtsgeldig beschouwd, ook al is dat huwelijk niet geregistreerd. Er zijn daarnaast in Eritrea vele verschijningsvormen van kerkelijke huwelijksakten, hetgeen door de Staatssecretaris ook is onderkend. De conclusie van Bureau Documenten dat de akte vals is, is dan ook opmerkelijk nu wordt gesteld dat de betreffende akte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Het is onmogelijk om van elke kerk referentiemateriaal te hebben en bureau Documenten kan daarom niet concluderen dat een kerkelijk huwelijksakte die niet overeenstemt met het beschikbare referentiemateriaal vals is. Het laten uitvoeren van een contra-expertise is niet mogelijk en daarom verzoekt eiser de rechtbank zelf kennis te nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het rapport en zelf te onderzoeken of Bureau Documenten tot de conclusie heeft kunnen komen dat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte vals is. Het bezoek van referente aan eiser in Israël en de sociale media-contacten die zijn overgelegd zijn te verklaren door het feit dat eiser en referente daadwerkelijk zijn gehuwd. Niet valt in te zien waarom geen identificerend interview met eiser is gehouden. Het besluit is daarom op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en onvoldoende daadkrachtig gemotiveerd. Ter zitting is namens eiser betoogd dat – gelet op de eerdere gegrondverklaring door de rechtbank Den Haag vanwege schending van de hoorplicht – verweerder op grond van Werkinstructie 2014/9 ondanks een vals bevonden kerkelijke huwelijksakte gehouden was om niet alleen referente maar ook eiser te horen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Namens eisers is verzocht om nihilstelling van het griffierecht. De rechtbank oordeelt gelet op de beschikbare gegevens dat aannemelijk is dat eiser niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikken en niet in staat zijn het verschuldigde bedrag van € 170,00 te betalen. Daarom oordeelt de rechtbank dat eisers door het niet betalen van griffierecht redelijkerwijs niet in verzuim zijn geweest. dat betekent dat het beroep ontvankelijk is.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiser geen officiële documenten ter onderbouwing van het huwelijk zijn overgelegd. Verweerder heeft de overgelegde kerkelijke huwelijksakte als indicatief bewijs beschouwd en ter onderzoek aan Bureau Documenten aangeboden. In de verklaring van onderzoek van 1 maart 2018 met onderzoeksnummer 186.171 is geconcludeerd dat het document vals is. De rechtbank overweegt dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies aan verweerder is ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan hij in beginsel mag uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wel van te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de vreemdeling de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1695). Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van Bureau Documenten zorgvuldig tot stand gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent. Het rapport bevat een duidelijke en ondubbelzinnige conclusie op basis van inhoudelijke argumenten. De enkele stelling in beroep en ter zitting dat het voor Bureau Documenten onmogelijk is van elke kerk referentiemateriaal te hebben is onvoldoende, nu deze stelling in het geheel niet nader onderbouwd is. Bovendien is verweerder in het bestreden besluit uitgebreid en gemotiveerd ingegaan op eisers bezwaren omtrent het onderzoeksrapport. Eiser heeft nagelaten daar in beroep op te reageren nu de gronden van beroep identiek zijn aan de gronden van bezwaar. Dit dient voor risico van eiser te komen en kan niet leiden tot het oordeel dat het rapport niet inzichtelijk en concludent is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder van het rapport uit heeft mogen gaan en deze aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat de overige indicatieve documenten, te weten de overgelegde foto’s en sms-berichten onvoldoende onderbouwing voor het gestelde huwelijk vormen. De foto’s zijn genomen tijdens referente haar reis naar Israël en kunnen daarom geen onderbouwing vormen voor de relatie die eisers in Eritrea stellen te hebben gehad. De sms-berichten zijn daarnaast niet vertaald en zien op de periode 2014-2016, na aankomst van referente in Soedan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat geen sprake is van bewijsnood.
4.3
Dat ter zitting is aangevoerd dat eiser gelet op Werkinstructie 2014/9 gehoord had moeten worden om zijn identiteit aan te kunnen tonen, kan niet leiden tot een gegrond beroep. Nog daargelaten dat eerst ter zitting een beroep op deze werkinstructie is gedaan en eiser geruime tijd heeft gehad voor het indienen van de beroepsgronden, is de rechtbank van oordeel dat de Werkinstructie in onderhavige zaak niet van toepassing is. Uit de inleiding van de Werkinstructie blijkt immers dat deze enkel van toepassing is wanneer sprake is van bewijsnood bij het aantonen van de gezinsband. Nu de rechtbank hiervoor tot het oordeel is gekomen dat verweerder deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat hij daaromtrent in bewijsnood verkeert, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van bewijsnood bij het aantonen van de gezinsband.
5. Gelet op het voorgaande, is het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.