ECLI:NL:RBDHA:2019:3296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
nl19.2343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel wegens verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit, genomen op 1 februari 2019, weigerde de aanvraag omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat Duitsland, op basis van het claimakkoord, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van eiser had aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Duitsland en zijn bezorgdheid over de behandeling van zijn verzoek niet voldoende waren om aan de verantwoordelijkheid van Duitsland te twijfelen. Eiser werd erop gewezen dat hij eventuele klachten over de behandeling in Duitsland bij de Duitse rechter kan aanvechten.

De rechtbank concludeerde dat er geen medische behandeling was aangetoond die zou verhinderen dat eiser naar Duitsland zou worden overgedragen. Ook werd de stelling van eiser dat hij niet adequaat was gehoord met behulp van een registertolk verworpen, omdat er geen registertolken beschikbaar waren in de Igbo-taal. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zijn motiveringsplicht had nageleefd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter Sinack, in aanwezigheid van griffier Loonstra, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2343
v-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.2344, plaatsgevonden op 14 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Mabu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is van Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Duitsland heeft met het claimakkoord deze verantwoordelijkheid aanvaard en daarmee toegezegd om het verzoek om internationale bescherming van eiser te zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen.
3. Eisers verklaringen over zijn eerdere ervaringen in Duitsland, noch zijn niet verder geconcretiseerde suggestie dat niet duidelijk is van welke gegevens Duitsland bij de behandeling van het asielverzoek zal uitgaan, vormen aanleiding om daaraan te twijfelen.
Voor zover eiser meent dat Duitsland daarbij handelt in strijd met zijn verplichtingen tegenover hem kan hij daartegen opkomen bij de rechter in Duitsland.
4. Voor zover eiser heeft gewezen op zijn medische klachten, heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken van een medische behandeling. Overigens mag worden verwacht dat een eventuele medische behandeling ook in Duitsland mogelijk is.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser niet is gehoord met behulp van een registertolk, omdat er geen registertolken beschikbaar zijn in het Igbo. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldaan aan zijn motiveringsplicht. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
6. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht doet dan ook niet af aan de verantwoordelijkheid van Duitsland en leidt ook niet tot de conclusie dat verweerder desondanks aanleiding zou moeten zien voor een inhoudelijke behandeling van de aanvraag.
7. De omstandigheid dat Duitsland een gecontroleerde overdracht wenst leidt niet tot twijfel aan de juistheid van het bestreden besluit. De Dublinverordening bevat geen verplichting tot overdracht op vrijwillige basis.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier, op 14 maart 2019.
Dit proces-verbaal is aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van de verzending van het proces-verbaal.