ECLI:NL:RBDHA:2019:3295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
nl19.2145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiser en verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser daar eerder tevergeefs asiel had aangevraagd.

Tijdens de zitting op 14 maart 2019, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd de zaak behandeld. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat Zwitserland, op basis van een claimakkoord, verplicht is om de asielaanvraag van de eiser te behandelen, met inachtneming van zijn internationale verplichtingen.

De rechtbank merkte op dat de enkele omstandigheid dat Zwitserland geen vreemdelingen uit Eritrea toelaat op basis van illegale uitreis, niet betekent dat de eiser niet kan rekenen op een eerlijke behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de situatie in Zwitserland inmiddels anders was dan in eerdere uitspraken, en dat de eiser de mogelijkheid had om zich tot de rechter in Zwitserland te wenden.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier J. Loonstra.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2145
v-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met kenmerk NL19.2146, plaatsgevonden op 14 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Haile. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is van Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Niet in geschil is dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming, omdat eiser daar eerder tevergeefs asiel heeft gevraagd en Zwitserland het verzoek om terugname op die grond heeft aanvaard.
3. Eiser wil echter niet aan Zwitserland worden overgedragen omdat hij verwacht daar te zullen worden uitgezet naar Eritrea. Anders dan Nederland vindt Zwitserland een illegale uitreis uit Eritrea namelijk onvoldoende om een asielaanvraag in te willigen. Eiser stelt verder eerder tevergeefs de rechtsgang bij het EHRM te hebben beproefd, zodat er in Zwitserland geen effectieve rechtsgang meer openstaat. Hij vraagt verweerder om de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
4. De rechtbank overweegt dat Zwitserland met het claimakkoord heeft toegezegd de asielaanvraag te zullen behandelen met inachtneming van zijn internationale verplichtingen zoals die volgen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De enkele omstandigheid dat Zwitserland geen vreemdelingen uit Eritrea toelaat op de enkele grond dat zij illegaal uit hun land zijn vertrokken, laat onverlet dat Zwitserland is gebonden aan het verbod van refoulement zoals dat is neergelegd in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in dat verband terecht gewezen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5. De vraag naar de toelaatbaarheid van het Zwitserse asielbeleid is niet aan de orde. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in eerdere uitspraken overwogen dat Zwitserland niet uitzet naar Eritrea. Niet is gebleken van aanwijzingen dat dat nu anders is. Daarbij heeft eiser opnieuw de mogelijkheid om zich in Zwitserland tot de rechter te wenden over de uitkomst van zijn asielprocedure.
6. De rechtbank merkt nog op dat uit de correspondentie met zijn Zwitserse asieladvocaat blijkt dat eerder is afgezien van een gang naar het EHRM. Daarbij zijn er aanwijzingen dat dit verband hield met de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over de illegale uitreis uit Eritrea. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het algemeen niet de mogelijkheid heeft om vanuit Zwitserland bij het EHRM te procederen over het Zwitserse asielbeleid.
7. Verweerder heeft in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht dan ook geen aanleiding te zien om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier, op 14 maart 2019.
Dit proces-verbaal is aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van de verzending van het proces-verbaal.