ECLI:NL:RBDHA:2019:3295
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Eritrese eiser en verantwoordelijkheid van Zwitserland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser daar eerder tevergeefs asiel had aangevraagd.
Tijdens de zitting op 14 maart 2019, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd de zaak behandeld. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat Zwitserland, op basis van een claimakkoord, verplicht is om de asielaanvraag van de eiser te behandelen, met inachtneming van zijn internationale verplichtingen.
De rechtbank merkte op dat de enkele omstandigheid dat Zwitserland geen vreemdelingen uit Eritrea toelaat op basis van illegale uitreis, niet betekent dat de eiser niet kan rekenen op een eerlijke behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de situatie in Zwitserland inmiddels anders was dan in eerdere uitspraken, en dat de eiser de mogelijkheid had om zich tot de rechter in Zwitserland te wenden.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier J. Loonstra.