In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had op 1 december 2017 een verzoek ingediend om verlening van beschermd wonen, waarbij hij aangaf dat hij in een beschermde woonomgeving noodzakelijke medische zorg nodig had. Verweerder heeft dit verzoek bij brief van 22 januari 2018 ongegrond verklaard, wat eiser heeft aangevochten. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had onderkend dat het niet aan hem was om inhoudelijk op het verzoek van eiser te reageren, aangezien het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) verantwoordelijk was voor de Rva-verstrekkingen waar eiser recht op had. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de doorzendplicht had geschonden door het verzoek van eiser niet door te sturen naar het COa. Hierdoor heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.