ECLI:NL:RBDHA:2019:3259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
C/09/541832 / HA RK 17-529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige geboren in Marokko tijdens huwelijk met een Nederlandse man

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2019 uitspraak gedaan over de vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren in Marokko. Verzoekster, de moeder van het kind, heeft een verzoek ingediend om het Nederlanderschap van haar dochter vast te stellen, aangezien zij tijdens haar huwelijk met een Nederlandse man is geboren. De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de minderjarige niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat de Marokkaanse rechtbank in eerdere uitspraken het vaderschap van een onbekende vader heeft vastgesteld.

De rechtbank heeft de stukken van de zaak bestudeerd, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de IND. Tijdens de zitting op 20 februari 2019 was alleen de vertegenwoordiger van de IND aanwezig, terwijl verzoekster en haar advocaat zich niet hebben laten zien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige is geboren tijdens het huwelijk van verzoekster met haar Nederlandse echtgenoot, wat volgens artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) betekent dat het kind bij geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen.

De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraken van de Marokkaanse rechtbank, die het vaderschap van een onbekende vader vaststelden, niet in Nederland kunnen worden erkend vanwege het ontbreken van behoorlijk onderzoek en rechtspleging. De rechtbank concludeert dat de minderjarige, geboren op [geboortedag] 2006, sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit. De IND wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 221,--. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 17-529
Zaaknummer: C/09/541832
Datum beschikking: 3 april 2019

Beschikking op het op 24 oktober 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[X] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] , Marokko,
(in diverse stukken ook wel aangeduid als ‘ [minderjarige] ’,
advocaat mr. N. van Bremen te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Klis.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van 5 februari 2018 van de zijde van de IND met bijlagen;
- de brief van 11 april 2018 van de zijde van verzoekster;
- de brief van 24 april 2018, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
- de brief van 25 april 2018, met bijlage, van de zijde van verzoekster.
Op 20 februari 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij is verschenen: mr. J.A.M. van der Klis namens de IND. Mr. Van Bremen heeft de rechtbank kort voor de zitting geïnformeerd dat hij en verzoekster niet ter zitting zullen verschijnen.
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarige [minderjarige] , een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de Staat der Nederlanden in de proceskosten.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] , Marokko, gehuwd met [Y] (hierna: [Y] ).
  • Op 21 oktober 2003 heeft verzoekster zich vanuit Marokko gevestigd in [woonplaats] .
  • Op [geboortedag] 2006 is de minderjarige [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] , Marokko. [Y] had ten tijde van deze geboorte de Nederlandse nationaliteit.
  • Van de geboorte van [minderjarige] is niet binnen de daarvoor in Marokko wettelijk vastgestelde termijn aangifte gedaan.
  • Verzoekster heeft op 25 augustus 2008 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank van [geboorteplaats] , Marokko, om (alsnog) te komen tot inschrijving van de geboortegegevens van [minderjarige] in de registers van de burgerlijke stand te Marokko.
  • Het huwelijk van verzoekster en [Y] is op [datum] 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsuitspraak van de rechtbank [woonplaats] van [echtscheidingsbeschikkingsdatum] 2009.
  • Bij beslissing van 3 augustus 2009 heeft de rechtbank van [geboorteplaats] , Marokko, naar aanleiding van voormeld verzoek van 25 augustus 2008 – verkort weergegeven – vastgesteld dat [minderjarige] op [geboortedag] 2006 is geboren als kind van haar moeder, verzoekster, en van haar vader: ‘ [YY] ’. De rechtbank heeft bevolen dat de beslissing ingeschreven moet worden in de registers van de burgerlijke stand van de geboorteplaats van [minderjarige] .
  • Op 31 augustus 2009 is de geboorteakte van [minderjarige] opgemaakt en opgenomen in het register van het arrondissement [geboorteplaats] , met daarin onder meer als vermelding ‘son of [YY] ’.
  • Bij beslissing van de rechtbank van [geboorteplaats] , Marokko, van 14 september 2011 is – verkort weergegeven – de beschikking van 3 augustus 2009 hersteld in die zin dat is vastgesteld dat [minderjarige] de dochter is van een onbekende vader en verzoekster.
  • Aan verzoekster is bij Koninklijk Besluit van 26 mei 2011 het Nederlanderschap verleend.
[minderjarige] heeft niet gedeeld in deze naturalisatie. Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie is niet gevraagd om medeverlening van het Nederlanderschap aan minderjarige kinderen.
  • [minderjarige] heeft lange tijd na haar geboorte in het gezin van haar grootmoeder aan moederszijde in Marokko verbleven.
  • Een machtiging voorlopig verblijf (mvv) voor [minderjarige] is bij herhaling afgewezen, voor de laatste keer bij beschikking van 6 december 2016. Het beroep tegen laatstgenoemde beschikking is bij uitspraak van 3 maart 2017 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in hoger beroep de uitspraak van 3 maart 2017 bevestigd op 15 mei 2017.
  • Uit de uitspraak van de rechtbank van 3 maart 2017 volgt dat [minderjarige] toen nog in Marokko verbleef. Daarna is zij op onbekende datum Nederland binnengekomen.

Beoordeling

In geschil is of de minderjarige [minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, aan dat zij ten tijde van de geboorte van [minderjarige] gehuwd was met een man van Nederlandse nationaliteit, zodat [minderjarige] bij geboorte op grond van artikel 3 lid 1 RWN van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen.
De IND stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en voert daartoe – verkort weergegeven – het volgende aan. Uit de uitspraak van de Marokkaanse rechtbank volgt dat [minderjarige] het kind is van twee Marokkaanse ouders, namelijk verzoekster en [YY] , althans een onbekende vader. Dit is ook in een geboorteakte vastgelegd. De in Marokko bij rechterlijke beslissing vastgestelde familierechtelijke betrekkingen kunnen op grond van artikel 10:100 jo. art. 10:101 Burgerlijk Wetboek (BW) in Nederland worden erkend. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat zowel verzoekster als [minderjarige] ten tijde van de beslissing van de Marokkaanse rechtbank de Marokkaanse nationaliteit hadden. Er is verder geen aanleiding aan te nemen dat er geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan de beslissing is voorafgegaan. De uitspraak en de geboorteakte zijn beide tot stand gekomen op initiatief van verzoekster en op basis van door haar aangedragen informatie over de vaderlijke afstamming van [minderjarige] . Er staat ook in de beschikking dat er onderzoek heeft plaatsgevonden. Tot slot levert de erkenning van de Marokkaanse uitspraak geen strijd op met de Nederlandse openbare orde. Nu zowel in de Marokkaanse uitspraak als in de Marokkaanse akte een andere vader van [minderjarige] is vastgesteld, is [Y] niet de vader van [minderjarige] en kan [minderjarige] niet aan [Y] het Nederlanderschap ontlenen.
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag is of de uitspraak van de rechtbank van [geboorteplaats] , Marokko, van 3 augustus 2009, welke is hersteld bij rechtelijke uitspraak van 14 september 2011, voor zover deze uitspraken inhouden een vaststelling van het vaderschap over [minderjarige] , in Nederland voor erkenning in aanmerking komen. Dit wordt getoetst aan artikel 10:100 lid 1 BW, dat bepaalt dat een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, in Nederland van rechtswege wordt erkend, tenzij:
er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;
aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Niet in geschil is dat [minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van verzoekster en [Y] . Dit huwelijk wordt zowel in Nederland als in Marokko erkend. Het huwelijk, dat in Marokko is gesloten, moet naar Marokkaans recht ook in Marokko worden geregistreerd. Zowel naar Nederlands recht als naar Marokkaans recht heeft [Y] op grond van het huwelijk te gelden als juridische vader van [minderjarige] . Dit heeft de IND niet betwist.
Nu in de latere rechterlijke uitspraak geen melding is gemaakt van het huwelijk van verzoekster met [Y] , terwijl vast staat dat dit huwelijk ten tijde van de geboorte van [minderjarige] (ook in Marokko) rechtsgeldig was en op grond van Marokkaans recht ook leidt tot vaderschap van [Y] , en nu voorts niet is gebleken dat [Y] op enige wijze is betrokken bij die procedure – terwijl hij als juridisch vader wel belanghebbende was – moet worden aangenomen dat er aan de beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging vooraf is gegaan. Daarbij is rechtens niet relevant of het feit dat de rechtbank niet op de hoogte is geweest van het huwelijk (mede) aan verzoekster kan worden toegerekend. De rechterlijke uitspraak van de rechtbank te [geboorteplaats] , Marokko en de daarop gebaseerde geboorteakte kunnen gelet op het ontbreken van behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in Nederland worden erkend.
Nu [minderjarige] tijdens het huwelijk met [Y] is geboren, [Y] (zowel naar Marokkaans als naar Nederlands recht) te gelden heeft als juridisch vader van [minderjarige] , en de latere uitspraken van de rechtbank van [geboorteplaats] niet worden erkend, heeft [minderjarige] op grond van artikel 3 lid 1 RWN bij geboorte het Nederlanderschap verkregen en heeft zij dit nog steeds. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoekster en zal het verzoek daartoe toewijzen als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt vast dat [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] , Marokko,
sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit;
*
veroordeelt de IND tot betaling van de door verzoekster gemaakte proceskosten, tot op heden aan de zijde van verzoekster begroot op € 78,-- aan verschotten (griffierecht) en
€ 143,-- aan salaris advocaat (eigen bijdrage), welke kosten de IND aan verzoekster dient te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, J.T.W. van Ravenstein en S.M. Westerhuis-Evers, rechters, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2019.