In deze zaak hebben eisers, drie kinderen van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis is afgewezen. De aanvraag was ingediend door de biologische moeder van de kinderen op 5 september 2017. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op 12 februari 2018, omdat er geen verifieerbare toestemmingsverklaringen van de achterblijvende biologische vader waren overgelegd.
Eisers hebben in bezwaar drie ondertekende toestemmingsverklaringen en een kopie van het Eritrese identiteitsbewijs van de vader overgelegd. De staatssecretaris heeft echter in het bestreden besluit geoordeeld dat deze documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de vader daadwerkelijk toestemming had gegeven voor het vertrek van de kinderen naar Nederland. De rechtbank heeft de argumenten van eisers tegen deze afwijzing beoordeeld en geconcludeerd dat de overgelegde toestemmingsverklaringen niet verifieerbaar waren, omdat het identiteitsbewijs van de vader niet was voorzien van een handtekening.
De rechtbank heeft het beleid van de staatssecretaris, dat vereist dat een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder moet worden overgelegd, niet onredelijk geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overgelegde toestemmingsverklaringen daadwerkelijk door de vader zijn ondertekend. Bovendien hebben eisers geen bewijs geleverd van recent verblijf van de vader in Eritrea, ondanks hun stelling dat hij daar dienstplichtig is en in detentie verblijft. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.