ECLI:NL:RBDHA:2019:3174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 8796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese kinderen wegens niet verifieerbare toestemmingsverklaringen

In deze zaak hebben eisers, drie kinderen van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis is afgewezen. De aanvraag was ingediend door de biologische moeder van de kinderen op 5 september 2017. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op 12 februari 2018, omdat er geen verifieerbare toestemmingsverklaringen van de achterblijvende biologische vader waren overgelegd.

Eisers hebben in bezwaar drie ondertekende toestemmingsverklaringen en een kopie van het Eritrese identiteitsbewijs van de vader overgelegd. De staatssecretaris heeft echter in het bestreden besluit geoordeeld dat deze documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de vader daadwerkelijk toestemming had gegeven voor het vertrek van de kinderen naar Nederland. De rechtbank heeft de argumenten van eisers tegen deze afwijzing beoordeeld en geconcludeerd dat de overgelegde toestemmingsverklaringen niet verifieerbaar waren, omdat het identiteitsbewijs van de vader niet was voorzien van een handtekening.

De rechtbank heeft het beleid van de staatssecretaris, dat vereist dat een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder moet worden overgelegd, niet onredelijk geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overgelegde toestemmingsverklaringen daadwerkelijk door de vader zijn ondertekend. Bovendien hebben eisers geen bewijs geleverd van recent verblijf van de vader in Eritrea, ondanks hun stelling dat hij daar dienstplichtig is en in detentie verblijft. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8796
V-nummers: [nummer 1] [nummer 2] , [nummer 3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van in de zaak tussen
[naam] ,
[naam 2] ,
[naam 3] ,
eisers,
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 oktober 2018
(het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 4] (referente) en T. Tzegai (tolk).

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] , [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3] en bezitten de Eritrese nationaliteit. Op 5 september 2017 heeft referente, de biologische moeder van eisers, namens eisers een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Op 12 februari 2018 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen, omdat geen toestemmingsverklaringen achterblijvende ouder zijn overgelegd waarin de achterblijvende biologische vader (hierna ook: vader) van eisers toestemming geeft voor het vertrek van eisers naar Nederland.
2. In bezwaar hebben eisers drie ondertekende toestemmingsverklaringen achterblijvende ouder overgelegd en een kopie van het Eritrese identiteitsbewijs van de vader van eisers.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet kan worden geverifieerd dat de in bezwaar overgelegde toestemmingsverklaringen daadwerkelijk door de achterblijvende biologische vader van eisers zijn ondertekend, nu het identiteitsbewijs van de vader van eisers niet is voorzien van een handtekening.
3. Op wat eisers hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) verleent verweerder geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.
5. Volgens paragraaf B7/5 van de Vc beschouwt verweerder -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:
- een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en
- een kopie van een identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.
6. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de toestemmingsverklaring wordt gevraagd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over buitenlandse kinderen toekomt dan wel wie dat uitoefent.
7. Vaststaat dat namens eisers drie ondertekende toestemmingsverklaringen zijn overgelegd en een kopie van het Eritrese identiteitsbewijs (met vertaling) van de vader van eisers. Nu die identiteitskaart niet is voorzien van een handtekening van de eigenaar is de vraag of het daadwerkelijk de achterblijvende biologische vader van eisers is geweest die de toestemmingsverklaringen heeft ondertekend.
8. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de overgelegde toestemmingsverklaringen daadwerkelijk door de vader van eisers zijn ondertekend. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat het in bezwaar overgelegde identiteitsbewijs niet is voorzien van een handtekening. Reeds in het aanvraagformulier is referente erop gewezen dat bij de aanvraag een toestemmingsformulier achterblijvende ouder dient te worden gevoegd, met daarbij
een kopie van het identiteitsbewijs (bijvoorbeeld paspoort) voorzien van handtekening van de achterblijvende ouder. Nu het overgelegde identiteitsbewijs niet is voorzien van een handtekening kan niet worden geverifieerd of het daadwerkelijk de biologische vader van eisers is geweest die de toestemmingsverklaringen heeft ondertekend. Verweerder heeft daarom eisers in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de achterblijvende ouder ook daadwerkelijk in Eritrea verblijft. Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op de mogelijkheid om bijvoorbeeld een ‘residence card’ (bewonerspas) te overleggen. Met de enkele stelling van eisers dat het evident is dat de vader in Eritrea verblijft, omdat hij de Eritrese nationaliteit bezit en dienstplichtig is, hebben eisers geen bewijs geleverd van recent verblijf in Eritrea.
9. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht opgemerkt dat eisers ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen objectief verifieerbare documenten van recent verblijf van vader in Eritrea kunnen overleggen. De stelling van eisers dat de vader thans in detentie verblijft in de gevangenis van [plaats] , is niet onderbouwd. Dat onder de toestemmingsverklaringen staat geschreven ‘ 6ht police station’ is hiervoor onvoldoende. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat op de door eisers in bezwaar overgelegde toestemmingsverklaringen is toegevoegd ‘Asmara’, terwijl dit niet staat vermeld op de in beroep overgelegde afschriften van de toestemmingsverklaringen.
9. Het betoog van eisers dat verificatie van de toestemmingsverklaringen wél mogelijk is aan de hand van de handtekening van de vader op de doopakten en op de huwelijksakte slaagt niet, nu niet vaststaat dat deze documenten authentieke documenten zijn. Weliswaar zijn de geboorteakten door het Bureau Documenten onderzocht en echt bevonden, maar hierop staat – net als op de overgelegde identiteitskaart – alleen de naam van de vader van eisers vermeld.
10. De rechtbank is tot slot van oordeel dat het beroep van eisers op schending van de hoorplicht faalt. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het afwijzende besluit en hetgeen eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J.van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.