ECLI:NL:RBDHA:2019:3172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en gezinshereniging van Eritrese nationaliteit in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Eritrese vrouw, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 september 2018, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van nareis werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J.E. de Poorte, en de verweerder door mr. C.H.H.P.M. Kelderman. Tijdens de zitting op 15 februari 2019 was ook een referent aanwezig, evenals een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er divergentie bestaat binnen de rechtspraak over de toepassing van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit artikel stelt dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend aan gezinsleden van vreemdelingen die gelijktijdig met hen naar Nederland zijn gekomen of binnen drie maanden zijn nagereisd. De rechtbank oordeelde dat de interpretatie van verweerder, die stelde dat alleen houders van een asielvergunning voor bepaalde tijd onder dit artikel vallen, in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de wet en vernietigde dit.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.024, en moet het griffierecht van € 170 vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/7838
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Eiseres heeft op beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 september 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] (referent). Als tolk is verschenen S. Mahed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit. Referent, eveneens van Somalische nationaliteit, stelt dat eiseres zijn echtgenote is. Referent is op 17 juni 2011 in het bezit gesteld voor een asielvergunning voor bepaalde tijd. Met een verzoek om advies tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres is de nareistermijn van drie maanden veilig gesteld. Aan referent is op 20 september 2011 een negatief advies uitgebracht. Referent wist op dat moment niet waar eiseres was.
2. Op 8 augustus 2016 is referent in het bezit gesteld van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Vanaf november 2016 heeft referent weer contact met eiseres en op 26 januari 2017 heeft hij voor haar een mvv aangevraagd in het kader van nareis. Bij besluit van 29 september 2017 (primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat referent op het moment van het indienen van de aanvraag reeds in het bezit was van een asielvergunning voor onbepaalde tijd en daarom niet voldaan is aan de voorwaarden voor nareis. Bij het bestreden besluit is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend (…).
Op grond van het vierde lid kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (…) eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.
5. In geschil is uitsluitend of eiseres in aanmerking komt voor een afgeleide verblijfsvergunning, nu referent al in het bezit is gesteld van een asielvergunning voor
onbepaalde tijd.
6. De rechtbank stelt voorop dat hierover divergentie bestaat binnen de rechtspraak [1] . De rechtbank houdt vast aan haar eerder oordeel in de uitspraak van 12 februari 2019 [2] op dit punt. Verweerder heeft zich in de zaak van eiseres ook op het standpunt gesteld dat uitsluitend houders van een asielvergunning voor bepaalde tijd onder het bereik van artikel 29, tweede lid, van de Vw vallen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze interpretatie van verweerder in strijd met het doel en het nuttig effect van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn). Aan dit oordeel draagt bij dat referent in het bezit was van een asielvergunning voor bepaalde tijd op het moment dat hij verzocht om advies tot afgifte van een mvv voor eiseres. Dat eiseres gedurende een aantal jaren niet in beeld is geweest en referent pas een mvv heeft kunnen aanvragen op het moment dat hij al in het bezit was gesteld van een asielvergunning voor onbepaalde tijd heeft verweerder in zijn besluitvorming in het geheel niet meegewogen.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en zal worden vernietigd. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist, met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder ter veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van €170 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van acht weken na verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van
deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 (honderdzeventig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1024 (duizendvierentwintig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 februari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:1897), zittingsplaats Haarlem van 21 december 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:11404) en zittingsplaats Arnhem van 20 december 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:5594).