ECLI:NL:RBDHA:2019:3157
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van eiseres, die de Oegandese nationaliteit heeft. Eiseres had op 10 december 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Verweerder stelde dat België verantwoordelijk was voor de asielaanvraag, aangezien eiseres daar eerder, op 16 maart 2011, een asielaanvraag had ingediend. België had op 21 december 2018 ingestemd met de terugname van eiseres.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder en voerde aan dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening zijn discretionaire bevoegdheid had moeten gebruiken om haar asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen. Eiseres vreesde dat zij in België geen opvang zou krijgen, omdat haar eerdere asielaanvraag daar was afgewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder geen aanleiding had hoeven zien om de aanvraag aan zich te trekken, aangezien België zich had gecommitteerd aan het behandelen van de asielaanvraag van eiseres.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen concrete aanwijzingen had gepresenteerd die erop wezen dat België in strijd zou handelen met de richtlijn die adequate opvang garandeert. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar langdurige relatie in Nederland en haar sociale netwerk, niet voldoende waren om te concluderen dat de overdracht aan België een onevenredige hardheid zou opleveren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.