ECLI:NL:RBDHA:2019:3156
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Eritrese nationaliteit met onjuiste motivering van de vreemdelingenautoriteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de identiteit en herkomst van de eiser niet geloofwaardig waren, en dat er geen reële vrees voor dienstplicht in Eritrea bestond. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 13 maart 2019 is de eiser verschenen, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de staatssecretaris zorgvuldig gewogen. De eiser voerde aan dat hij vreesde voor ernstige schade bij terugkeer naar Eritrea, vooral vanwege de militaire dienstplicht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de eiser geen reële vrees voor dienstplicht had, en dat de argumenten van de staatssecretaris niet voldoende zorgvuldig waren voorbereid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser niet uit Eritrea afkomstig was, ondanks de Eritrese nationaliteit.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.