ECLI:NL:RBDHA:2019:3154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
awb 18/8559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische broers en zus op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak hebben eisers, twee broers en een zus van Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 18 augustus 2016 ten behoeve van de eisers, die hun identiteit niet konden aantonen met officiële documenten. De rechtbank heeft op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. drs. E.W.B. van Twist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen afdoende bewijs hebben geleverd voor hun identiteit en familierechtelijke relatie. De staatssecretaris had eerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, omdat de eisers hun identiteit niet met officiële documenten konden aantonen. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat de overgelegde documenten slechts indicatief bewijs vormen en niet als substantieel bewijs kunnen worden aangemerkt.

Tijdens de zitting is erkend dat het familieboekje niet meer kan dienen als bewijs van identiteit, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van bewijsnood. De eisers hebben ter onderbouwing van hun identiteit originele uittreksels uit het Syrisch bevolkingsregister overgelegd, maar deze werden door de rechtbank ook niet als substantieel bewijs erkend. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8559
V-nummers: [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 maart 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

[naam 2], eiseres,
[naam 3], eiser 1,
tezamen: eisers,
gemachtigde: (mr. drs. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 oktober 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. [naam 4] (hierna: referent) was ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk in de Arabische taal was aanwezig G. Ahmed.

Overwegingen

1. Op 18 augustus 2016 heeft referent een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ten behoeve van twee broers en een zus. Eiser en eiser 1 zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum 2] en eiseres is geboren op [geboortedatum 3] . Zij zijn allen van Syrische nationaliteit.
Eisers beogen ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [naam 4] ’. Zij hebben ter onderbouwing van hun aanvraag een familieboekje en drie uittreksels uit het Syrisch bevolkingsregister, afgegeven op 31 juli 2016, overgelegd. De drie uittreksels zijn voorzien van pasfoto’s.
Bij besluit van 10 november 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Het daartegen ingediende bezwaarschrift is (kennelijk) ongegrond verklaard omdat eisers hun identiteit niet met officiële documenten hebben aangetoond. In het verlengde daarvan hebben eisers daarmee hun familierechtelijke relatie ook niet aangetoond. Van bewijsnood is geen sprake omdat eisers geen afdoende verklaring hebben gegeven voor het ontbreken van identiteitsdocumenten. Verweerder heeft daartoe verwezen naar pagina 24 van het ‘thematisch ambtsbericht documenten in Syrië’ van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 oktober 2017.
3. In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat de eerder genoemde drie uittreksels wel in origineel zijn overgelegd en dat deze na onderzoek echt zijn bevonden. Deze uittreksels zijn echter geen officiële, door de Syrische autoriteiten afgegeven identiteitsdocumenten. Zij kunnen slechts dienen als indicatief document voor de identiteit.
Verder geldt dat nu slechts één indicatief document ten aanzien van de identiteit is overgelegd, nog immer niet van de gestelde identiteit kan worden uitgegaan. Hiermee is immers geen sprake van substantieel indicatief bewijs.
Niet valt in te zien waarom niet alsnog meer indicatieve documenten kunnen worden overgelegd, aldus verweerder.
4. Ter zitting heeft verweerder het gehanteerde toetsingskader verduidelijkt en verklaard dat werkinstructie 2018/11 in dit geval van toepassing is. In die werkinstructie is de vaste gedragslijn zoals die naar voren komt in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2018, waaronder een uitspraak met kenmerk ECLI:NL:RVS:2018:1508, ook op zogenoemde reguliere mvv-aanvragen, zoals onderhavige aanvraag, van toepassing verklaard.
Deze gedragslijn houdt in dat verweerder, indien de vreemdeling niet de benodigde officiële documenten kan overleggen, ook indien geen bewijsnood wordt aangenomen, uit het oogpunt van zorgvuldigheid (eventuele) andere indicatieve documenten betrekt bij zijn beoordeling met betrekking tot de identiteit en familierechtelijke relatie van de vreemdeling. In het geval van onofficiële documenten beziet verweerder of deze voldoende substantieel bewijs zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Niet meer in geschil is dat het familieboekje niet langer kan dienen als bewijs van de identiteit nu ter zitting door gemachtigde van eisers is erkend dat de inhoud ervan ‘niet helemaal juist is’.
6. Eisers hebben ter onderbouwing van hun identiteit originele uittreksels uit het Syrisch bevolkingsregister overgelegd van 31 juli 2016, welke door verweerder echt zijn bevonden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze uittreksels, die voorzien zijn van pasfoto’s, slechts kunnen dienen als indicatief bewijs voor de identiteit
in combinatie metandere documenten en consistente verklaringen. Een enkel uittreksel kan derhalve niet worden aangemerkt als substantieel indicatief bewijs.
7. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen sprake is van bewijsnood. De stelling ter zitting, dat bepaalde documenten in Syrië zijn achtergelaten omdat men snel moest vertrekken, is niet afdoende. Verweerder heeft terecht verwezen naar het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken. Daaruit blijkt dat voornoemde uittreksels slechts worden afgegeven op vertoon van een geboorteakte, identificatiekaart of een ander identificatiedocument. Dat betekent dat eisers, die dergelijke uittreksels immers hebben overgelegd, in het bezit zouden moeten zijn van één of meer van deze documenten.
8. Verweerder heeft zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat nu eisers hun identiteit niet hebben aangetoond, daarmee hun familierechtelijke relatie ook niet is aangetoond.
9. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de beroepsgronden niet zijn gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit waarin verweerder heeft geconcludeerd dat er tussen eisers en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, (more than the normal emotional ties).
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.