ECLI:NL:RBDHA:2019:3153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
09/817619-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1984, die beschuldigd werd van diefstal van een tas en een geldbedrag. De tenlastelegging betrof diefstal op 16 januari 2017 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte samen met anderen een tas met inhoud, waaronder een mobiele telefoon, en een geldbedrag van 1200 euro zou hebben weggenomen. Tijdens de zittingen op 11, 12 en 19 maart 2019 heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat belangrijke pagina's en camerabeelden ontbraken in het dossier. De officier van justitie erkende de fout, maar stelde dat er geen onherstelbaar vormverzuim was.

De rechtbank oordeelde dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. Hoewel het handelen van het openbaar ministerie niet ideaal was, was er geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten, omdat de beschikbare camerabeelden van onvoldoende kwaliteit waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank wees ook de vordering van de benadeelde partij af, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, met de kosten voor de verdediging begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817619-18
Datum uitspraak: 2 april 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 11, 12 en 19 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.M. Lintz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 16 januari 2017 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, waaronder een mobiele telefoon (merk: Samsung), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
2.
zij op of omstreeks 16 januari 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1200 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik te hebben gebracht door wederrechtelijk gebruik te maken van een valse sleutel, te weten de pincode behorende bij een pinpas van die [slachtoffer] .

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar minister niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat belangrijke pagina’s, te weten de pagina’s 1237 tot en met 1244 met betrekking tot de herkenning van de verdachte op camerabeelden, met de bijbehorende cd-rom met bewegende beelden, in het dossier ontbreken. De ontbrekende pagina’s en de hierbij behorende cd-rom met bewegende beelden zijn wel verstrekt aan de rechtbank. Dit terwijl namens de verdediging bij de griffie van de rechtbank nog is nagevraagd of het dossier camerabeelden bevat. Aan de verdediging is hierop medegedeeld dat dit niet het geval was. Hiermee heeft het openbaar ministerie een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van behoorlijke procesorde en is met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, tekort gedaan aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak. Dat de ontbrekende pagina’s door de rechtbank ter terechtzitting aan de raadsman zijn overhandigd en hij de gelegenheid heeft gekregen om de camerabeelden alsnog samen met zijn cliënt op zijn kantoor te bekijken, maakt dit niet anders, aldus de raadsman. De beelden die hem ter terechtzitting zijn verstrekt betroffen immers alleen de beelden van de ING pinautomaat en niet de beelden die gemaakt zijn in schoenenwinkel [naam] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erkend dat het niet verstrekken van de stukken aan de verdediging een fout is van het openbaar ministerie. Het niet verstrekken van de stukken is niet doelbewust gebeurd. Daar komt bij dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim; de ontbrekende pagina’s zijn aan de raadsman verstrekt, de raadsman heeft de camerabeelden van de ING pinautomaat met de verdachte kunnen bekijken en de camerabeelden van schoenenwinkel [naam] kunnen alsnog aan hem worden verstrekt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen als rechtsgevolg in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats als sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank stelt voorop dat het handelen van het openbaar ministerie niet de schoonheidsprijs verdient. Voor het voegen van de ontbrekende pagina’s en de bewegende camerabeelden geldt, dat het niet gaat om een vormverzuim dat onherstelbaar is, omdat onvolkomenheden in dossiervorming kunnen worden hersteld door de verdediging alsnog de stukken te (laten) verstrekken, hetgeen ter terechtzitting ook al gedeeltelijk is gebeurd. In dit verband is tevens relevant dat niet blijkt dat de stukken opzettelijk niet gevoegd zijn, zodat van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte geen sprake is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal volstaan met de constatering dat het openbaar ministerie tekort is geschoten, maar dat dit nog steeds te herstellen is. Er is daarom geen grond om te oordelen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Op 16 januari 2017 is de tas van [slachtoffer] in schoenenwinkel [naam] aan [adres 2] te Den Haag gestolen. In haar tas zaten onder andere een ING bankpas en een mobiele telefoon. Met deze bankpas is kort na de diefstal een bedrag van in totaal € 1250,00 gepind bij een pinautomaat van de ING bank. De beschikbare camerabeelden van [naam] en de ING pintautomaat zijn door de politie bekeken. De verdachte is door verschillende verbalisanten – met name op de camerabeelden van de ING pinautomaat – herkend.
De verdachte ontkent iedere betrokkenheid.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde diefstal van de tas (feit 1) en het geld (feit 2) vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het toekennen van bewijskracht aan herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen - zoals in dit geval - de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij de haar ten laste gelegde feiten kunnen aantonen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de verbalisanten die hebben verklaard op de camerabeelden/stills de verdachte te herkennen. Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord of deze herkenningen voldoende overtuigend zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Op zichzelf ziet de rechtbank overeenkomsten tussen de vrouw die is te zien op de stills van de camerabeelden afkomstig van de ING pinautomaat en de vrouw (verdachte 1) die is te zien op de stills afkomstig van schoenenwinkel [naam] . De rechtbank acht de beelden echter van onvoldoende kwaliteit om onomstotelijk vast te kunnen stellen dat deze vrouw de verdachte is, ook niet door verbalisanten die de verdachte vaker hebben gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor een te klein gedeelte van het gezicht zichtbaar en zijn onvoldoende onderscheidende kenmerken van de vrouw waar te nemen. Tevens overweegt de rechtbank dat de door de verbalisanten genoemde kenmerken, op grond waarvan zij tot een herkenning komen, te algemeen geformuleerd en daarmee te weinig onderscheidend zijn voor een eventuele herkenning. De rechtbank overweegt daarbij ook, dat de kaaklijn van de vrouw op de beelden puntig van vorm is, in tegenstelling tot de bredere, hoekige kaaklijn van de verdachte. Eventuele bewegende beelden van de ING pinautomaat dan wel van de schoenenwinkel [naam] , maakt dit oordeel niet anders, nu de stills van de bewegende beelden in het dossier naar alle waarschijnlijkheid de meest heldere beelden betreffen.
Voorwaardelijke verzoek
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten komt de rechtbank niet toe aan het bespreken van het voorwaardelijk verzoek zoals gedaan door de raadsman.

5.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 2.081,75.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.081,75 ten behoeve van het slachtoffer.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de door hem bepleite niet – ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel nu er integrale vrijspraak dient te volgen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. J. Montijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Peet, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2019.