ECLI:NL:RBDHA:2019:3149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
09/818328-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag en vrijspraak opzetheling in criminele organisatie

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen, opzetheling en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de verdachte en haar raadsvrouw hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van € 5.070,00 en een Mercedes, waarvan de verdachte wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van opzetheling en deelname aan een criminele organisatie, en heeft de verdachte op deze punten vrijgesproken.

De rechtbank oordeelde dat er aanwijzingen waren voor betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen van het geldbedrag, maar dat de verdachte niet kon worden bewezen dat zij op de hoogte was van de criminele herkomst van de auto. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het witwassen van het geldbedrag, waarbij rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij eerder voor vermogensdelicten was veroordeeld. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard, omdat deze waren verkregen uit de opbrengsten van de strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818328-17
Datum uitspraak: 2 april 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedatum] 1974 te [Geboorteplaats] ( [Geboorteland] ),
vestigingsadres: [Adres] ,
verblijfsadres: [Adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van:
  • 19 oktober 2017 (pro forma);
  • 23 november 2017 (pro forma);
  • 15 februari 2018 (pro forma);
  • 11 april 2018 (pro forma);
  • 11 en 12 maart 2019 (inhoudelijke behandeling) en
  • 19 maart 2019 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. N.F.M. van Osta naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 06 juli 2017, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen een voorwerp, te weten een Mercedes (kenteken [Kenteken] ) en/of een geldbedrag groot 5070 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten die Mercedes gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij op of omstreeks 06 juli 2017 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen (een) goed(eren) te weten iPad Mini (p110) en/of een iPhone (p107) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed /deze goederen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
zij in of omstreeks de periode van 01 september 2017 tot en met 06 juli 2017 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) [Verdachte] en/of [Medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 2] en/of [Medeverdachte 3] die deel uit maakten van de organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- het plegen van diefstallen (zakkenrollerij) (310 Sr), en/of
- het witwassen van voorwerpen afkomstig van diefstal (420bis Sr / 420bis.1 Sr), en/of
- het (uit gewoonte) verwerven/overdragen/voorhanden hebben van voorwerpen afkomstig van diefstal (416 Sr / 417 Sr).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In deze zaak staat het politieonderzoek met de naam ‘ [Onderzoeksnaam] ’ centraal. Vanaf januari 2017 werden er diverse aangiftes gedaan van diefstal van dure mobiele telefoons. Deze telefoons werden door middel van zakkenrollerij weggenomen. De aangevers verklaarden dat zij zagen dat hun telefoon, kort na de diefstal, uitstraalde op de [Adres] in Den Haag. Hierop werd een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek bleek dat er twee personen stonden ingeschreven op het adres [Adres] in Den Haag, te weten verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] (de man van de verdachte, hierna: [Medeverdachte 4] ). Het onderzoek heeft geleid tot verdenkingen tegen, voor zover hier relevant, in totaal vijf verdachten. In grote lijnen komen de verdenkingen tegen deze personen erop neer dat zij ervan worden verdacht – onder de noemer van verschillende feiten – op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij de diefstal en handel van de weggenomen mobiele telefoons. De verdachte wordt – kort en zakelijk weergegeven – verdacht van het medeplegen van witwassen (
feit 1), het medeplegen van opzetheling (
feit 2) en deelname aan een criminele organisatie (
feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1 – witwassen
Auto
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat er aanwijzingen zijn die betrokkenheid van de verdachte suggereren met betrekking tot het witwassen van de auto, maar dat onvoldoende blijkt of en zo ja welke rol de verdachte heeft gehad bij het witwassen van de in de tenlastegelegde genoemde auto. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto die door haar partner, medeverdachte [Medeverdachte 4] , is gekocht een criminele herkomst had. De officier van justitie hecht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde doorslaggevende betekenis aan het feit dat de verdachte en haar partner samenwoonden en een gezamenlijke (financiële) huishouding voerden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid onvoldoende om tot het bewijs van (medeplegen van) witwassen te komen ten aanzien van de auto. Daar komt bij dat de verdachte heeft verklaard dat zij geen rijbewijs heeft en het dossier geen aanwijzingen bevat dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de auto. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de auto. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Geldbedrag
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 6 juli 2017 zijn de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] aangehouden voor hun woning aan de [Adres] in Den Haag. Op dat moment waren zij bezig met het inladen van hun auto om op vakantie te gaan naar Bulgarije. [2] Hierna heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning. Tijdens de doorzoeking is in de slaapkamer voorbij de keuken een handtas aangetroffen met daarin een geldbedrag. In de slaapkamer achter de tweede deur aan de rechterzijde van de gang zijn verschillende biljetten aangetroffen. In totaal is in de woning een geldbedrag van € 5.070,00 aangetroffen. [3]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de inkomstenbronnen van de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] . Uit de opgevraagde gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat medeverdachte [Medeverdachte 4] in 2016 en 2017 een rekeninkomen heeft gehad van € 12.296,00 respectievelijk € 12.654,00. Dit waren inkomsten uit zogenaamde aangevraagde toeslagen. Verder is gebleken dat zowel de verdachte als medeverdachte [Medeverdachte 4] geen legale opbrengsten/inkomsten hebben gehad. Ook in Bulgarije hebben de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] geen geregistreerde arbeidsovereenkomst gehad in de periode waar de verdenking betrekking op heeft. [4]
Door de politie zijn de bankafschriften van de verdachte onderzocht. Hieruit is gebleken dat haar bankpas merendeels is gebruikt in Nederland, Bulgarije, Roemenië en Engeland. In Nederland heeft zij met enige regelmaat contant geld opgenomen, meestal omgerekend € 500,00 per keer. [5]
Tussenconclusie
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het aangetroffen geld in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Verklaring van de verdachte
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2019 heeft de verdachte verklaard dat zij geld van haar man, medeverdachte [Medeverdachte 4] , ontving voor het huishouden. Zij had geen werk en hield zich voornamelijk bezig met het huishouden en de verzorging van haar zoontje. Het geld dat zij van haar man kreeg, verdiende hij vooral met de verhuur van kamers. Ten aanzien van het in haar handtas aangetroffen geldbedrag heeft de verdachte verklaard dat zij dat op 6 juli 2017 van haar man heeft ontvangen voor hun vakantie naar Bulgarije. Hoeveel hij haar precies had gegeven, weet zij niet. Als haar man bij de politie heeft verklaard dat dit een bedrag van ongeveer € 4.000,00 of € 5.000,00 is geweest, kan dat kloppen.
Verklaring van medeverdachte [Medeverdachte 4]
Medeverdachte [Medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij het aangetroffen geldbedrag samen met zijn vrouw heeft gespaard. Over de uitgaven van het gezin per maand heeft hij verklaard dat zij per maand € 500,00 á € 600,00 uitgaven aan eten, drinken en kleding. De huurkosten bedroegen € 650,00 per maand. Met betrekking tot de inkomsten heeft hij onder meer verklaard dat hij geld verdiende met de verhuur van twee kamers, het vervoeren van mensen, het verhuren van auto’s en dat hij soms werkte als oproepkracht. Daarnaast heeft hij in Bulgarije een flink bedrag gewonnen en heeft hij een erfenis, bestaande uit gouden juwelen en munten, van zijn moeder gekregen. Medeverdachte [Medeverdachte 4] kan geen documenten overleggen met betrekking tot zijn inkomsten. [6]
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen onvoldoende weerlegd. De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag zijn - mede gelet op de legale inkomsten en de uitgaven van het gezin - niet waarschijnlijk en op essentiële onderdelen niet verifieerbaar. Volgens de verdachte was haar man, medeverdachte [Medeverdachte 4] , kostwinner en verdiende hij voornamelijk geld met de verhuur van kamers, hetgeen hij zelf ook heeft verklaard. Dit wordt echter weersproken door hun dochter, die als getuige door de rechter-commissaris is gehoord. Medeverdachte [Medeverdachte 4] heeft naar zijn zeggen ook andere inkomsten gehad, maar daarvan heeft hij geen enkele administratie bijgehouden. Namen van werkgevers, kopers of huurders heeft hij niet kunnen geven. Los daarvan bevat het dossier geen enkele aanwijzing voor inkomsten uit de verkoop van auto’s, verhuur van kamers, het verrichten van arbeid en de ontvangst van een erfenis of het winnen van een groot geldbedrag in Bulgarije. De rechtbank acht de verklaringen van zowel de verdachte als de medeverdachte over de inkomsten van het gezin en het gespaarde geldbedrag ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op voorgaande – het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen contante geld, middellijk of onmiddellijk, afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Medeplegen
Gelet op de verklaring van de verdachte dat zij het in haar tas aangetroffen geld van haar man heeft gekregen en de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte 4] dat hij dit geld samen heeft gespaard met zijn vrouw, is de rechtbank van oordeel dat er met betrekking tot het aangetroffen geld sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Feit 2 – opzetheling
De rechtbank overweegt, zoals reeds onder feit 1 is overwogen, dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de onder de medeverdachte in beslaggenomen auto. Dit maakt dat evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte de in deze auto aangetroffen gestolen iPhone voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de in handtas van de verdachte aangetroffen iPad overweegt de rechtbank dat de verdachte zowel bij de politie als tijdens het onder ter terechtzitting heeft verklaard dat haar man de iPad twee jaar geleden op marktplaats heeft gekocht voor haar zoon.
Nu de verklaring van de verdachte ten aanzien van de iPad niet als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven, zal de rechtbank de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijspreken.
Feit 3 – criminele organisatie
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
zij in de periode van 01 november 2016 tot en met 06 juli 2017, te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag groot 5070 euro, voorhanden
heeftgehad, terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – in geval van bewezenverklaring – verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de financiële situatie van de verdachte op dit moment verre van ideaal is. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het feit dat er geen sprake is van relevante recidive.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft door haar handelen eraan bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht zijn onttrokken. Het dossier bevat aanwijzingen dat de verdachte samen met haar echtgenoot een relatief luxe levensstijl heeft gehad in Bulgarije, zonder dat zij toereikende legale inkomsten hadden. Daarbij hebben zij crimineel geld als vermeend legaal geld in het verkeer gebracht. Dit tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, hetgeen eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf op zijn plaats.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 5 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Uit het dossier en hetgeen de verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2019 heeft verklaard blijkt dat de verdachte een gezin heeft waar zij voor moet zorgen, dat zij in Bulgarije woont en dat zij op dit moment werkt als schoonmaakster twee keer per week. Zij heeft verder verklaard in het verleden verkeerde vrienden te hebben gehad, maar dat zij hier nu afstand van heeft genomen.
Omdat de rechtbank niet tot een gehele bewezenverklaring komt van feit 1 en de verdachte met betrekking tot feit 2 zal worden vrijgesproken, zal zij een lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie.
Al het voorgaande afwegende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verband met deze zaak in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag terug moet naar de rechtmatige eigenaar.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 t/m 7 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerp zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien het voorwerpen betreft, die aan de verdachte toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
witwassen, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart
verbeurdde op de beslaglijst genummerde voorwerpen, te weten:
1. Geld Euro totaalbedrag van 5070,- euro IBG 06-07-201;
2. 1 1 stuk telefoontoestel kleur: zwart SAMSUNG;
2. 1 1 stuk telefoontoestel kleur: grijs APPLE Iphone 6;
2. 1 1 stuk telefoontoestel kleur: grijs APPLE Iphone Se;
2. 1 1 stuk telefoontoestel kleur: roze APPLE Iphone Se;
2. 1 1 stuk telefoontoestel kleur: roze APPLE Iphone 6s en
2. 1 1 stuk Bankpas kleur: oranje ING op naam van [Medeverdachte 2] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. J. Montijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Peet, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [Nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1520).
2.Proces-verbaal van aanhouding [Medeverdachte 4] d.d. 6 juli 2017, blz. 37-38.
3.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [Adres] d.d. blz. 73-74.
4.Proces-verbaal van bevindingen – onderzoek bankgegevens medeverdachte [Medeverdachte 2] d.d. 14 oktober 2018, blz. 1508.
5.Proces-verbaal van bevindingen – onderzoek bankgegevens medeverdachte [Medeverdachte 2] d.d. 14 oktober 2018, blz. 1502 – 1503.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte 4] d.d. 17 augustus 2017, blz. 279 - 282.