3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat er aanwijzingen zijn die betrokkenheid van de verdachte suggereren met betrekking tot het witwassen van de auto, maar dat onvoldoende blijkt of en zo ja welke rol de verdachte heeft gehad bij het witwassen van de in de tenlastegelegde genoemde auto. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto die door haar partner, medeverdachte [Medeverdachte 4] , is gekocht een criminele herkomst had. De officier van justitie hecht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde doorslaggevende betekenis aan het feit dat de verdachte en haar partner samenwoonden en een gezamenlijke (financiële) huishouding voerden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid onvoldoende om tot het bewijs van (medeplegen van) witwassen te komen ten aanzien van de auto. Daar komt bij dat de verdachte heeft verklaard dat zij geen rijbewijs heeft en het dossier geen aanwijzingen bevat dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de auto. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de auto. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 6 juli 2017 zijn de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] aangehouden voor hun woning aan de [Adres] in Den Haag. Op dat moment waren zij bezig met het inladen van hun auto om op vakantie te gaan naar Bulgarije.Hierna heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning. Tijdens de doorzoeking is in de slaapkamer voorbij de keuken een handtas aangetroffen met daarin een geldbedrag. In de slaapkamer achter de tweede deur aan de rechterzijde van de gang zijn verschillende biljetten aangetroffen. In totaal is in de woning een geldbedrag van € 5.070,00 aangetroffen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de inkomstenbronnen van de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] . Uit de opgevraagde gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat medeverdachte [Medeverdachte 4] in 2016 en 2017 een rekeninkomen heeft gehad van € 12.296,00 respectievelijk € 12.654,00. Dit waren inkomsten uit zogenaamde aangevraagde toeslagen. Verder is gebleken dat zowel de verdachte als medeverdachte [Medeverdachte 4] geen legale opbrengsten/inkomsten hebben gehad. Ook in Bulgarije hebben de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] geen geregistreerde arbeidsovereenkomst gehad in de periode waar de verdenking betrekking op heeft.
Door de politie zijn de bankafschriften van de verdachte onderzocht. Hieruit is gebleken dat haar bankpas merendeels is gebruikt in Nederland, Bulgarije, Roemenië en Engeland. In Nederland heeft zij met enige regelmaat contant geld opgenomen, meestal omgerekend € 500,00 per keer.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het aangetroffen geld in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Verklaring van de verdachte
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2019 heeft de verdachte verklaard dat zij geld van haar man, medeverdachte [Medeverdachte 4] , ontving voor het huishouden. Zij had geen werk en hield zich voornamelijk bezig met het huishouden en de verzorging van haar zoontje. Het geld dat zij van haar man kreeg, verdiende hij vooral met de verhuur van kamers. Ten aanzien van het in haar handtas aangetroffen geldbedrag heeft de verdachte verklaard dat zij dat op 6 juli 2017 van haar man heeft ontvangen voor hun vakantie naar Bulgarije. Hoeveel hij haar precies had gegeven, weet zij niet. Als haar man bij de politie heeft verklaard dat dit een bedrag van ongeveer € 4.000,00 of € 5.000,00 is geweest, kan dat kloppen.
Verklaring van medeverdachte [Medeverdachte 4]
Medeverdachte [Medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij het aangetroffen geldbedrag samen met zijn vrouw heeft gespaard. Over de uitgaven van het gezin per maand heeft hij verklaard dat zij per maand € 500,00 á € 600,00 uitgaven aan eten, drinken en kleding. De huurkosten bedroegen € 650,00 per maand. Met betrekking tot de inkomsten heeft hij onder meer verklaard dat hij geld verdiende met de verhuur van twee kamers, het vervoeren van mensen, het verhuren van auto’s en dat hij soms werkte als oproepkracht. Daarnaast heeft hij in Bulgarije een flink bedrag gewonnen en heeft hij een erfenis, bestaande uit gouden juwelen en munten, van zijn moeder gekregen. Medeverdachte [Medeverdachte 4] kan geen documenten overleggen met betrekking tot zijn inkomsten.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen onvoldoende weerlegd. De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag zijn - mede gelet op de legale inkomsten en de uitgaven van het gezin - niet waarschijnlijk en op essentiële onderdelen niet verifieerbaar. Volgens de verdachte was haar man, medeverdachte [Medeverdachte 4] , kostwinner en verdiende hij voornamelijk geld met de verhuur van kamers, hetgeen hij zelf ook heeft verklaard. Dit wordt echter weersproken door hun dochter, die als getuige door de rechter-commissaris is gehoord. Medeverdachte [Medeverdachte 4] heeft naar zijn zeggen ook andere inkomsten gehad, maar daarvan heeft hij geen enkele administratie bijgehouden. Namen van werkgevers, kopers of huurders heeft hij niet kunnen geven. Los daarvan bevat het dossier geen enkele aanwijzing voor inkomsten uit de verkoop van auto’s, verhuur van kamers, het verrichten van arbeid en de ontvangst van een erfenis of het winnen van een groot geldbedrag in Bulgarije. De rechtbank acht de verklaringen van zowel de verdachte als de medeverdachte over de inkomsten van het gezin en het gespaarde geldbedrag ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op voorgaande – het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen contante geld, middellijk of onmiddellijk, afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Medeplegen
Gelet op de verklaring van de verdachte dat zij het in haar tas aangetroffen geld van haar man heeft gekregen en de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte 4] dat hij dit geld samen heeft gespaard met zijn vrouw, is de rechtbank van oordeel dat er met betrekking tot het aangetroffen geld sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 4] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank overweegt, zoals reeds onder feit 1 is overwogen, dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de onder de medeverdachte in beslaggenomen auto. Dit maakt dat evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte de in deze auto aangetroffen gestolen iPhone voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de in handtas van de verdachte aangetroffen iPad overweegt de rechtbank dat de verdachte zowel bij de politie als tijdens het onder ter terechtzitting heeft verklaard dat haar man de iPad twee jaar geleden op marktplaats heeft gekocht voor haar zoon.
Nu de verklaring van de verdachte ten aanzien van de iPad niet als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven, zal de rechtbank de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijspreken.
Feit 3 – criminele organisatie
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.