In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een staatloze Palestijn uit Syrië, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland om bij haar dochter, referente, te kunnen wonen. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente, zoals vereist onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de emotionele banden tussen eiseres en referente niet voldoende waren om te concluderen dat eiseres exclusief afhankelijk was van de zorg van referente. De rechtbank verwees naar relevante jurisprudentie van het EHRM en concludeerde dat de zorgbehoefte van eiseres niet uitsluitend door referente kon worden vervuld. Eiseres had ook andere mogelijkheden voor zorg in Libanon en was niet financieel afhankelijk van referente. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder standhield. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een bijzondere afhankelijkheid voor het inroepen van gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM.