ECLI:NL:RBDHA:2019:3132
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, had op 21 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 19 maart 2019, waar de zaak tezamen met een andere zaak werd behandeld.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser had eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, en de Duitse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland in strijd handelt met het interstatelijke vertrouwensbeginsel en dat hij bij overdracht het risico loopt slachtoffer te worden van indirect refoulement. Hij heeft verschillende rapporten en artikelen ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen.
De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat eiser zich moet beklagen bij de Duitse autoriteiten indien hij problemen ondervindt bij de asielprocedure in Duitsland. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.