ECLI:NL:RBDHA:2019:3130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
NL19.4089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Turkse nationaliteit met betrekking tot betrokkenheid bij de Gülenbeweging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Turkse nationaliteit, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die op 27 juli 2017 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. In haar opvolgende aanvraag, ingediend op 7 juni 2018, stelde zij dat zij gevaar loopt bij terugkeer naar Turkije vanwege haar vermeende betrokkenheid bij de Gülenbeweging, een beweging die door de Turkse autoriteiten wordt vervolgd. Eiseres voerde aan dat zij en haar minderjarige kind, dat ook in de procedure betrokken was, te maken hebben met ernstige medische en psychologische problemen die niet in de beoordeling zijn meegenomen.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris de relevante elementen uit het asielrelaas van eiseres, zoals haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging en haar contact met het Turkse consulaat, geloofwaardig achtte, maar dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij persoonlijk risico loopt op vervolging. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat eiseres dezelfde achternaam heeft als familieleden van haar echtgenoot die betrokken zijn bij de Gülenbeweging, onvoldoende is om te concluderen dat zij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Bovendien werd opgemerkt dat de medische problematiek van eiseres en haar kind in een andere procedure wordt beoordeeld en niet relevant is voor de asielaanvraag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. Eiseres heeft geen recht op een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.4089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kind:
[A], geboren op [geboortedatum ] 2012,
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.4090, plaatsgevonden op 19 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.F. ten Butter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum ] 1981.
2. Eiseres heeft eerder op 13 mei 2016 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel en heeft hieraan –kort samengevat- ten grondslag gelegd: gedwongen uithuwelijking, mishandeling en seksueel misbruik binnen haar familie en vrees voor eerwraak. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 27 juli 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 19 april 2018 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 mei 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft op 7 juni 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat ze gevaar loopt bij terugkeer naar Turkije vanwege betrokkenheid bij de Gülenbeweging van familieleden van haar echtgenoot. Deze familieleden hebben kort na de coup in Turkije het land verlaten en hebben in Duitsland asiel aangevraagd. Eiseres draagt dezelfde achternaam als deze familieleden, en zij loopt daarom bij terugkeer naar haar land van herkomst risico op vervolging door de Turkse autoriteiten. Ook heeft eiseres verklaard dat zij op 8 mei 2018 een bezoek heeft gebracht aan het Turkse consulaat in Nederland om een huwelijksakte aan te vragen. Zij heeft de huwelijksakte aangevraagd omdat ze wil scheiden van haar partner. Op het consulaat is eiseres langdurig verhoord door medewerkers van het consulaat, waar in het verhoor veel vragen werden gesteld over de asielaanvraag van eiseres.
4. Verweerder heeft de volgende elementen uit het asielrelaas van eiseres relevant geacht:
- betrokkenheid bij de Gülenbeweging van familieleden van de echtgenoot van eiseres; en
- contact van eiseres met het Turkse consulaat in Nederland.
5. Verweerder heeft de herhaalde asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw. Verweerder acht de betrokkenheid bij de Gülenbeweging van familieleden van de echtgenoot van eiseres en haar contact met het Turkse consulaat in Nederland geloofwaardig. Verweerder is echter van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Turkse autoriteiten haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging kunnen verwijten. Het enige wat eiseres deelt met de familieleden van haar partner is de achternaam. Dit is onvoldoende om persoonlijk te worden bestempeld als Gülenist. Eiseres is immers tijdens haar bezoek aan het Turkse consulaat in Nederland niet bevraagd over haar de familieleden van haar partner.
6. Eiseres kan zich niet verenigingen met het bestreden besluit. Zij stelt zich allereest op het standpunt dat verweerder de relevante elementen onjuist en incompleet heeft vastgesteld. Ten onrechte heeft verweerder in de beoordeling van de aanvraag geen rekening gehouden met de traumatische ervaringen die eiseres en haar kind hebben opgedaan tijdens hun reis naar Nederland. Verweerder gaat ten onrechte voorbij aan het advies van de Raad voor de Kinderbescherming dat het kind van eiseres bij terugkeer naar Turkije, zonder de nodige voorbereidingen en onderzoek, te maken zal krijgen met een ernstige bedreiging voor zijn ontwikkeling. Ook heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de medische omstandigheden van eiseres niet asielrelevant zijn. Niet uitgesloten kan worden dat uitzetting kan leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiseres en haar kind. Van eiseres kan vanwege haar kwetsbaarheid en psychische klachten niet verwacht worden dat ze de hulp van de Turkse autoriteiten inroept. Eiseres heeft, mede ter onderbouwing van haar asielrelaas, op grond van artikel 3:109e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een Forensisch medisch onderzoek verzocht. Voorts stelt eiseres dat verweerder niet conform artikel 7 en 24 van het EU Handvest onderzocht heeft of het kind van eiseres in zijn belangen wordt geschaad als onderhavige aanvraag wordt afgewezen. Eiseres doet hierbij een beroep op het
arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354, zaaknummer C-133/15, hierna: arrest Chavez-Vilchez)
Ook heeft verweerder volgens eiseres geen onderzoek gedaan naar de situatie waarin eiseres en haar kind zullen terechtkomen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming daar wel aandacht voor heeft gevraagd. Er is geen sprake van: overdracht, opvang, hulp en zorg. Eiseres verwijst hiertoe naar het arrest van het EHRM van 12 oktober 2006, Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga tegen België, nr. 13178/03.
Tot slot stelt eiseres dat zij in Turkije te vrezen heeft voor vervolging. Eiseres zal in Turkije gelieerd worden aan de Gülenbeweging, omdat familie van haar partner daar deel van uitmaakt. Daarnaast heeft eiseres een afwijkende levenswijze, want zij is een alleenstaande moeder die een seculiere levenswijze heeft. Eiseres doet hierbij een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 2019 (201804801/1/V1).
7. Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
In paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) worden onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder wordt in Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) aangegeven dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat of die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is van belang om de kern van het asielverzoek te identificeren, welke bestaat uit de feiten, omstandigheden en/of gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is bepaald dat daarbij bedacht dient te worden dat een asielverzoek gebaseerd kan zijn op meerdere elementen, die al dan niet los van elkaar kunnen staan.
8.2
De stelling van eiseres dat zij inmiddels door de mishandelingen in Turkije, die reden waren voor haar vlucht, en door de procedures in de EU-landen –inclusief het misbruik tijdens haar reis via Hongarije naar Nederland- zo getraumatiseerd en verzwakt is dat zij reeds daarom niet in staat is bescherming in Turkije in te roepen, hoort in de reeds lopende artikel 64-procedure thuis. De medische problematiek (vooral traumata en uitputting) die speelt bij eiseres en haar zoon is bekend bij verweerder en wordt beoordeeld in de lopende artikel 64-procedure. Verweerder heeft voornoemde gebeurtenissen en omstandigheden terecht als niet relevant element in de asielprocedure aangemerkt. Het betreft immers gebeurtenissen die niet in verband staan met de vlucht uit Turkije dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de medische situatie van de zoon van eiseres bij de beoordeling te betrekken. De medische situatie van de zoon wordt in zijn reguliere verblijfsprocedure beoordeeld. Ook is niet duidelijk gemaakt waarom de medische situatie van de zoon relevant is voor de asielaanvraag van eiseres.
8.3
Op grond van artikel 3.109e van het Vb biedt verweerder een medisch onderzoek aan naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade, als hij dat voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevant acht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een onderzoek op grond van artikel 3.109e van het Vb niet opportuun is, omdat de relevante elementen geloofwaardig zijn geacht en er reeds een artikel 64-procedure loopt. Verder is van belang dat het FMO een relevante bijdrage kan leveren ter beantwoording van de vraag of het asielrelaas geloofwaardig is. Nu het relaas van eiser niet ongeloofwaardig is geacht, ligt een FMO-onderzoek niet in de rede.
8.4
De beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7 en 24 van Handvest en artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), slaagt niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de nog lopende aanvraagprocedure voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw wordt beoordeeld of eiseres in staat is de zorg over haar kind op zich te nemen en of er medische bezwaren zijn tegen de uitzetting.
8.5
Voor zover eiseres een beroep doet op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie, kan dit niet slagen. Dit arrest ziet immers op de situatie dat een kind, burger van de Unie, genoopt zou zijn om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als gevolg van het besluit van verweerder. Nu het kind van eiseres niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt, en dus geen burger van de Unie is, betreft dit een andere situatie dan waarop het arrest Chavez ziet, waardoor een beroep op het arrest geen doel treft.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Turkije voor haar gelet op haar specifieke individuele omstandigheden niet veilig is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege haar achternaam geassocieerd wordt met de Gülenbeweging en daardoor vrees heeft voor vervolging in Turkije. Verweerder heeft daartoe van belang mogen achten dat eiseres geen contact heeft met de familieleden die vanwege hun betrokkenheid bij de Gülenbeweging na de coup in Turkije het land hebben verlaten. Het enkele feit dat eiseres dezelfde achternaam heeft, is onvoldoende om persoonlijk te worden bestempeld als Gülenist. Verder is eiseres tijdens haar bezoek aan het Turkse consulaat in Nederland niet bevraagd over de familieleden die betrokken zijn bij de Gülenbeweging. Op het consulaat heeft eiseres een huwelijksakte aangevraagd, zodat zij van haar echtgenoot kan scheiden. De medewerkers van het consulaat bleken, zo blijkt uit de verklaringen van eiseres, begrip te hebben voor haar persoonlijke situatie. Gezien de manier waarop het gesprek is verlopen, en het feit dat eiseres de huwelijksakte heeft gekregen, heeft verweerder zich niet ten onrechte op standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten. Verder heeft verweerder mogen aannemen dat eiseres des te minder met de Gülenbeweging wordt geassocieerd, omdat ze van haar echtgenoot wil scheiden.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, kan niet slagen. Anders dan in die zaak is eiseres geen Gülenist en heeft zij, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten
10. Eiseres komt, gelet op voornoemde overwegingen, niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
11. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.