ECLI:NL:RBDHA:2019:3130
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Turkse nationaliteit met betrekking tot betrokkenheid bij de Gülenbeweging
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Turkse nationaliteit, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die op 27 juli 2017 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. In haar opvolgende aanvraag, ingediend op 7 juni 2018, stelde zij dat zij gevaar loopt bij terugkeer naar Turkije vanwege haar vermeende betrokkenheid bij de Gülenbeweging, een beweging die door de Turkse autoriteiten wordt vervolgd. Eiseres voerde aan dat zij en haar minderjarige kind, dat ook in de procedure betrokken was, te maken hebben met ernstige medische en psychologische problemen die niet in de beoordeling zijn meegenomen.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris de relevante elementen uit het asielrelaas van eiseres, zoals haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging en haar contact met het Turkse consulaat, geloofwaardig achtte, maar dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij persoonlijk risico loopt op vervolging. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat eiseres dezelfde achternaam heeft als familieleden van haar echtgenoot die betrokken zijn bij de Gülenbeweging, onvoldoende is om te concluderen dat zij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Bovendien werd opgemerkt dat de medische problematiek van eiseres en haar kind in een andere procedure wordt beoordeeld en niet relevant is voor de asielaanvraag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. Eiseres heeft geen recht op een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.