ECLI:NL:RBDHA:2019:3125
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Congolese eiseres wegens onvoldoende aannemelijkheid van identiteit en nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Congolese eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst uit Congo niet aannemelijk had gemaakt. De eiseres stelde Congolese nationaliteit te hebben en te zijn geboren in 1999. Ze had haar asielaanvraag gebaseerd op het feit dat ze tot de Munyamurenge-Tutsi bevolkingsgroep behoort en vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Congo, na een verkrachting en een bedreiging door een militair.
De rechtbank constateerde echter dat de verklaringen van de eiseres over haar identiteit en herkomst ongeloofwaardig waren. De Koninklijke Marechaussee had vastgesteld dat zij Nederland was binnengekomen op naam van een andere persoon, wat de geloofwaardigheid van haar verhaal ondermijnde. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet in staat was om overtuigend bewijs te leveren van haar identiteit of nationaliteit, en dat de door haar overgelegde documenten, zoals een Congolese verkiezingspas, onvoldoende waren om haar claims te onderbouwen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag van de eiseres als kennelijk ongegrond moest worden afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris om een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier M.H. van Limpt.