ECLI:NL:RBDHA:2019:3124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiseres, die werd afgewezen op grond van de Dublinverordening. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres had op 16 juli 2018 haar eerste asielaanvraag ingediend en was op 28 december 2018 met onbekende bestemming vertrokken, waardoor de overdracht aan Italië op 9 januari 2019 niet kon plaatsvinden. Na haar aanhouding op 5 januari 2019 diende eiseres een opvolgende asielaanvraag in, die wederom door verweerder niet in behandeling werd genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een procedureel gebrek was, omdat de gemachtigde van eiseres niet tijdig op de hoogte was gesteld van de opvolgende asielaanvraag. Desondanks oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende gelegenheid had geboden om een zienswijze in te dienen, en dat de gemachtigde dit niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat het gebrek kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het bestreden besluit in stand kon worden gelaten. Eiseres had geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de afwijzing van haar asielaanvraag, wat ook bijdroeg aan de beslissing van de rechtbank.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier M.H. van Limpt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2254

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Bell en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres heeft haar eerste asielaanvraag op 16 juli 2018 ingediend. Uit Eu-Vis is gebleken dat zij door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië te Abu Dhabi in het beziet is gesteld van een Schengenvisum, welke geldig is van 25 mei 2018 tot 9 juli 2018. Verweerder heeft op 24 juli 2018 de Italiaanse autoriteiten op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) verzocht om eiseres over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 16 augustus 2018. Bij beschikking van 19 oktober 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van deze aanvraag. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is deze beslissing in rechte vast komen te staan.
De overdracht van eiseres aan Italië stond gepland op 9 januari 2019. Omdat eiseres op 28 december 2018 met onbekende bestemming was vertrokken is deze overdracht geannuleerd.
Eiseres heeft op 5 januari 2019, nadat zij was staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) en de maatregel van vreemdelingenbewaring aan haar was opgelegd, een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 29 januari 2019 beslist dat deze aanvraag wederom niet in behandeling wordt genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij uitspraak van 13 februari 2019 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Eiseres is op 14 februari 2019 aan Italië overgedragen.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiseres zich beperken tot het niet tijdig in kennis stellen van haar gemachtigde van haar opvolgende asielaanvraag. Hierdoor is zij niet in de gelegenheid gesteld correcties en aanvullingen bij haar gehoor van 15 januari 2019 en een zienswijze op het voornemen in te dienen. Eiseres stelt dat zonder een rechtsgeldige reden haar de rechtsbijstand is ontzegd en dat aldus sprake is van een dusdanige schending dat de beslissing op de aanvraag van eiseres in rechte geen stand kan houden en de gehele procedure derhalve overgedaan dient te worden.
Niet in geschil is dat er sprake is van een procedureel gebrek in die zin dat de gemachtigde van eiseres (in de bewaringszaak) niet tijdig in kennis is gesteld van haar opvolgende asielaanvraag. Eveneens is niet in geschil dat er tussen verweerder en gemachtigde op 31 januari 2019 telefonisch contact is geweest, waarbij de gemachtigde door verweerder in de gelegenheid is gesteld om alsnog een zienswijze in te dienen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus heeft geprobeerd het een en ander recht te zetten.
De rechtbank begrijpt de gemachtigde aldus dat hij geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid, omdat hij dit wettelijk niet mogelijk acht. Het besluit was immers al geslagen en, zo stelt de gemachtigde, op grond van artikel 3.109c van het Vreemdelingenbesluit (Vb) mag hij dan geen zienswijze meer indienen. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde daarin niet kan worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat, ongeacht of het besluit nu wel of niet was ingetrokken en onverlet hetgeen in artikel 3.109c van het Vb staat, verweerder eiseres altijd in de gelegenheid kan stellen om een zienswijze in te dienen. Verweerder kan immers op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in iedere stand van de procedure een besluit intrekken, wijzigen of herzien (al dan niet naar aanleiding van nieuw ingebrachte informatie). Door de gemachtigde in de gelegenheid te stellen alsnog een zienswijze in te dienen had verweerder naar aanleiding van deze zienswijze van de in artikel 6:19 Awb genoemde bevoegdheid gebruik kunnen maken. Dat de gemachtigde om hem moverende redenen geen zienswijze wilde indienen komt dan ook voor zijn risico. De beroepsgrond faalt.
Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres bij het verzoek om een voorlopige voorziening en in de onderhavige beroepsprocedure geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag alhoewel zij hiertoe wel de gelegenheid heeft gehad.
Gelet op het hiervoor overwogene in samenhang bezien ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren en het bestreden besluit in stand te laten.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.