ECLI:NL:RBDHA:2019:3124
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiseres, die werd afgewezen op grond van de Dublinverordening. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres had op 16 juli 2018 haar eerste asielaanvraag ingediend en was op 28 december 2018 met onbekende bestemming vertrokken, waardoor de overdracht aan Italië op 9 januari 2019 niet kon plaatsvinden. Na haar aanhouding op 5 januari 2019 diende eiseres een opvolgende asielaanvraag in, die wederom door verweerder niet in behandeling werd genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een procedureel gebrek was, omdat de gemachtigde van eiseres niet tijdig op de hoogte was gesteld van de opvolgende asielaanvraag. Desondanks oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende gelegenheid had geboden om een zienswijze in te dienen, en dat de gemachtigde dit niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat het gebrek kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het bestreden besluit in stand kon worden gelaten. Eiseres had geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de afwijzing van haar asielaanvraag, wat ook bijdroeg aan de beslissing van de rechtbank.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier M.H. van Limpt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.