ECLI:NL:RBDHA:2019:3098
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor verblijf bij moeder met betrekking tot belangenafweging privéleven
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een verblijfsvergunning. Verzoekster, een Surinaamse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar moeder in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat verzoekster niet voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning, waaronder het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekster had eerder een verblijfsvergunning gehad, maar was na afloop daarvan teruggekeerd naar Suriname.
De voorzieningenrechter overwoog dat de belangenafweging met betrekking tot verzoeksters privéleven in haar nadeel uitviel. De rechter concludeerde dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor een vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat zij na haar eerdere verblijfsvergunning Nederland had verlaten en haar hoofdverblijf had verplaatst. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster voldoende in staat was om haar privéleven in Suriname voort te zetten, gezien haar lange verblijf daar en haar bekendheid met de cultuur en taal. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een geldige mvv voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven en de strikte toepassing van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, en dat de beslissing van de Staatssecretaris terecht was.